
 
        
         
		Indien  het  brachycephalisme  der  Javanen  en  Maleiers  aan  
 yermenging  met  yreemdelingen  was  toe  te  schrijven,  zou  men  
 het  niet  moeten  yinden  bij  de  Soendaneezen,  die  als  yan  yeel  
 zuiverder  ras  zijn  aan  te  merken.  Misschien  dat  onder  de  zoo-  
 genaamde  schedels  yan  Jayanen,  door  y.  d.  Hoeyen  en  Bleeker  
 gemeten,  ook  Soendaneesche  yoorkomen,  omdat  men  de  Soendaneezen  
 niet  altijd  scherp  yan  de  Javanen  onderscheidt.  Maar  bij  
 Swaying  is  dit  stellig  niet  het  geval.  Hij  heeft  14  schedels  yan  
 Soendaneezen  afzonderlijk  gemeten  en  bij  hen  de  verhoudingen  
 1000:  853:  829  gevonden,  die  stellig ook voor brachycephalisme  
 getuigen.  Ik   moet  echter  hierbij  opmerken,  dat  deze  Soendaneezen  
 allen  krankzinnig  waren  en  ik  den  invloed  dezer  omstan-  
 digheid  niet  berekenen  kan.  Dat  echter  de  Soendaneezen  nog  
 meer  in  ’t  oog  loopend  brachycephalen  zijn  dan  de  Jayanen,  
 moet  men  opmaken  uit  de  opmerking  yan  Dr.  Bleeker,  dat  het  
 afgerond  achterhoofd  yan  den  Javaan  aanmerkelijk  verder  dan  
 dat  yan  den  Soendanees  uitsteekt  achter  een  lijn  die  men  van  
 het uitwendig  gehoorgat  naar  de  kruin  trekt,  en  zijn  schedel  in  
 het  algemeen  ruimer  is.  ’)  Yan  twee  Madoereesche  schedels,  
 waarvan  Dr.  Bleeker  de  afmetingen  opgeeft,  zijn  de  gemiddelde  
 verhoudingen  1000  :  812  :  798.  Zij  zouden  dus  weder  meer  tot  
 dolichocephalisme  overhellen,  indien  men  zieh  op  de  uitkomsten  
 van  een  zoo  gering  getal  individu’s  verkregen,  verlaten  mocht.  
 Intusschen heeft de heer Bleeker in den schedelvorm der Madoereezen  
 in  het  algemeen  iets  bijzonders  waargenomen,  dat ,  naar  zjjn  
 zeggen,  hij  velen  hunner  zoodanig  in  het  oog  valt,  dat men hen  
 bij  den  eersten  opslag  van  alle  andere  Indische  natien  kan  on-  
 derkennen.  Deze  eigenaardigheid  bestaat  in  een  hoog,  breed,  
 kort,  plat  achterhoofd,  dat  slechts  weinig  uitsteekt  achter  eene  
 lijn  tusschen  het  uitwendig  gehoorgat  en  de  kruin  getrokken s).  
 Dit  zou  juist  aan  een  in  ’t  oog  loopend  brachycephalisme  doen  
 denken.  Iets  dergelijks,  ofschoon  in  mindere  mate,  heeft Bleeker  
 gemeend  bij  de  Boegineezen  op  te  merken. 
 Afgescheiden  van  de  verdeeling  in  dolichocephalen  en  brachy- 
 *)  T.  v.  N.  I .  1849.  I I .  179.  s)  Ind.  Arch.  I .  1.  270. 
 cephalen,  heeft  men  de  volken  ook  verdeeld  in  orthognathen  en  
 prognathen,  d.  i.  met  rechtstandige  of  uitstekende  kaken,  of,  
 zooals  men  het  in  onze  taal  ook  wel  heeft  uitgedrukt, r echt-  
 tandigen  en  schuintandigen.  Deze  onderscheiding  berust  veelal  
 minder  op  nauwkeurige  metingen,  dan  op  de  beschouwing  yan  
 den  schedel  in  profiel.  Dat  alle  volken  yan  den  Indischen  Archipel  
 (met  uitzondering  der  Papoea’s ,  die  stellig  tot  een  ander  
 ras  behooren),  en  dus  ook  de  Javanen, Soendaneezen en Madoereezen  
 tot  de  prognathen  behooren,  wordt  algemeen  erkend  en  
 is  hun  gemakkelijk  aan  te  zien.  Met  dat  al  wordt  ook  in  dit  
 opzicht  groot  verschil  in  graad  waargenomen.  Bij  den  Javaan,  
 wiens  lippen  meer  vooruitsteken  dan  die  van  den  Soendanees,  
 yalt  de  schuintandigheid  doorgaans  meer  in  het  oog. 
 Ik  heb  dit  punt  yan  den  schedelvorm,  om  het  gewicht  dat  
 velen  er  nog  aan  hechten,  niet  met  stilzwijgen  willen  voorbij-  
 gaan,  ofschoon  de  uitkomsten  verre  van  voldoende  zijn.  In  de  
 hoop  dat  voortgezet  onderzoek  ons  betere  leveren  z a l,  wenden  
 wij ons tot andere kenmerken, waarvan de waarde minder betwist is. 
 De  kleur  der  huid  is  bij  het  Maleische  ras  in  het  algemeen  
 licht  geelbruin,  met  eenigszins  olijfkleurige  tin t;  het  donkerder  
 hruin  van  sommige meer  oostwaarts  wonende  volken  is  wellicht  
 aan  yermenging  met  Papoea’s  toe  te  schrijven.  Echter  zijn  de  
 meeste  waarnemers  van  oordeel,  dat  de  Javanen  iets  donkerder  
 gekleurd  zijn  dan  de  Soendaneezen,  ofschoon  dit  verschil  niet  
 bij  alle  individu’s  in  het  oog  valt.  Men  zou  geneigd  zijn  van  
 de  inmenging  van  Hindoebloed  der  hoogere  kästen  eene  andere  
 uitkomst  te  verwachten;  doch  wie  weet  hoevele  Soedra’s  van  
 Dekansche  afkomst  de  Arische  hoofden  naar  Java  gevolgd  zijn?  
 Bovendien  is  het  niet  onhelangrijk  op  te  merken,  dat  ook  de  
 Portugeesche  mestiezen  in  Insulinde  doorgaans  donkerder  zijn  
 dan  de  wederzijdsche  voorouders,  waarom  zij  gewoonlijk  „zwarte  
 Portugeezen“  genoemd  worden.  De  kleur  der  oogen  is  bij  alle  
 bewoners  van  Java  bruin  of  zwart.  Hun  haar  is  zwart,  lang,  
 slank  en  eenigszins  grof,  zoodat  een  lichtere  tint  of  een  spoor  
 van  golving  of  krullen  als  een  zeker  teeken  van  gemengd  bloed  
 schijnt  te  kunnen  worden  aangemerkt.  De  grenslijn  van  het