
 
        
         
		men  in  een  glagah-veld  dat  zieh  een  weinig  beneden  Pamanoe-  
 kan  in  Krawang  längs  den  oever  der  Tji  Ponegara  uitstrekt.  
 Hier  hingen  de  nesten  in  grooten  getale  aan  het  glagah.  Zij zijn  
 zeer  verschillend  van  grootte,  doch  altijd  in  verhouding  tot  den  
 vogel  van  verbazenden  omvang.  De  kleinste  zijn  zeven, de groot-  
 ste tien  palmen  lang, en de breedte bedraagt drie ä vier palmen. Zij  
 zijn  buitengewoon  kunstmatig  geheel  uit fijne grashaimen gevloch-  
 te n , en  hebben  een  langwerpig  ronden  vorm,  met  een  langen  
 kokerachtigen  ingang,  die  in  schuinsche  richting  naar  beneden  
 loopt.  Ook  de  Ploceus  barbatus  wordt  soms  in  de  läge  kuststre-  
 ken  en  daarentegen  de  Ploceus  Philippensis  in  de  hoogere  gewesten  
 gezien, en beide zouden, indien ze even menigvuldig w aren,  
 voor  het  rijstgewas  weinig  minder  te  duchten zijn dan de gelatiks. 
 De  met  körte  grassoorten  bedekte  weiden  waarop  gewoonlijk  
 de  buffel  graast,  strekken  tevens  tot  verblijf aan  een  paar  tot  de  
 spreeuwen  behoorende  vogels,  Sturnopastor jalla  en Lamprotornis  
 cantor.  Yooral  de  laatste,  die  zeer  met  onze  gewone  spreeuwen  
 overeenkomt,  maar  wiens  zwart  gevederte met  fraaien  staalglans  
 prijkt,  blijft  steeds  in  de  nabijheid  van  den  karbau  en  huppelt  
 zelfs  vaak  op  zijn  rüg  in  het  rond,  zooals  men  bij  ons  soms  de  
 spreeuwen  op  den  rüg  der  runderen  ziet  doen.  Ook  eene  soort  
 van  zwarte  raven,  Corvus  macrorhynchus,  ziet  men  de  schreden  
 der  buffels  volgen  om  in  hunne  uitwerpselen  te  pikken. 
 Yan  papegaaien  is  Java,  gelijk  het  gansche  Indo-Maleische  
 Fauna-gebied,  bijzonder  misdeeld.  Men  vindt  er  slechts  twee  
 soorten:  Palaeornis  Alexandri  of  Javanicus,  die  vooral  menigvuldig  
 in  de  omstreken  van  Buitenzorg  wordt  aangetroffen,  en  
 de  dwergpapegaai  Coryllis  pusilla  of  vernalis,  die  als  huisvogel  
 gehouden,  maar  ook  dikwijls  gegeten  wordt.  De reiziger die zijne  
 hut  aan  den  zoom  van  het  hoogstammig  woud  der  heete  zone  
 heeft  doen  opslaan,  kan  elken  avond,  juist  op  hetzelfde tijdstip,  
 een  grooten  zwerm  van  deze  kleine,  grasgroene,  fraai  met  rood  
 en  geel  geteekende  papegaaien  onder  luid  gekrijsch  van  de  om-  
 gelegen  velden  zien  terugkeeren,  en  zieh  nederzetten  op denzelf-  
 den  boom  dien  zij  bij  het  krieken  van  den  dag  hebben  verlaten.  
 In  kleine  troepen  blijven  zij  nog  een  poos  rondom  dien  boom 
 fladderen,  totdat  bij  het  wegsterven  van  het  laatste  avondrood  
 het  gekweel  der  kleine  rumoermakers  verstomt. 
 In  de  tweede  zone  zijn  op  de  met  gras  begroeide  hellingen,  
 waar  de  kidang  en  kantjil  grazen,  vooral  de  Javasche  patrijs  
 en  het  wilde  hoen  te  huis.  In  het  woud  verneemt  men  er  de  
 stem  van  den  eenzaam  levenden  koekoek  (Cuculus  chalcites),  of  
 de  diepe  tonen  der  schuwe,  steeds  laag  bij  den  grond  vliegende  
 Columba  aenea,  of  het  luid  en  knarsend  gesnuif  van  den  reeds  
 vermelden  Buceros  lunatus,  dat  uren  ver  door  berg en dal weêr-  
 klinkt.  Deze  gehoornde  vogel  bouwt  zijn  nest  in  het  hoogste geboomte  
 dezer  wouden;  hij  voedt  er  zieh  bij  voorkeur  met  de  
 zuurachtig  zoete  vruchten  van  den kedongdong-boom (Evia acida),  
 en  blijft  steeds  buiten  het  bereik  van  een  schot. 
 In  oude  koffieplantages  en  op  de  somberste  plekken  van  dicht  
 met  heesters  en  rietachtige  gewassen  begroeide  plaatsen  leeft  de  
 manoek  paok  (Pitta  cyanura),  de  eenige  Javasche  représentant  
 van  het  over  den  ganschen  Indischen  Archipel  verbreide geslacht  
 der  Pitta’s,  fraaie  met  levendige  kleuren  prijkende  lijsters,  wier  
 hooge  pooten  en  körte  staart  in  overeenstemming  zijn met hunne  
 bestemming  om  op  den  grond  te  leven,  waarover  zij  zieh  snel  
 en  als  met  rukken  bewegen.  De  mannetjes  zijn  omstreeks  den  
 tijd  der  paring  zeer  strijdzuchtig  en  vechten  met  elkander  zoo  
 vaak  zij  elkander  ontmoeten.  De  Javasche  Pitta  is  een  bergvo-  
 gel,  die  zieh  in  de  bosschen van het diepland zeer zelden vertoont. 
 Weder  geheel  andere  vogels  zijn  in  de  derde  of  koele  zone  
 te  huis.  "Wjj  merkten  reeds  op  dat  men  hier,  en  hier  alleen,  de  
 welluidende  tonen  van  Muscicapa  cantatrix  verneemt. Yooral echter  
 vertoont  zieh  eene  eigenaardige  vogelfauna  op  den  grazigen  
 zoom  of  den  waterspiegel  van  kleine  meren  of  rawa’s. De kleine  
 meliwi-eend  en  de  velerlei  reigers  en  ooievaars  van  het diepland  
 zijn  hier  vervangen  door  de  Javasche  bergeend;  door waterhoen-  
 ders,  zooals  Gallinula  phoenicura  en  orientalis en Fulica lugubris,  
 de  eerste  door  glinsterend  witte  borstvederen,  de  tweede  door  
 scharlakenrood  voorhoofd  en  snavel,  de  derde door wit voorhoofd-  
 schild  en  witten  snavel,  sterk  afstekende  bij  haar  zwarte  kleur,  
 gekenmerkt ;  eindelijk  door  een  kleine, bruinachtig gekleurde fuut 
 1 6 *