
 
        
         
		hem  met  deze  echt  Javaansche  beuzelarij  verder  lästig  te vallen. 
 In  denzelfden  kring  yan  denkbeeiden  behooren  ook  de  gods-  
 gericbten  te  huis.  In  mijn  werk  over  Borneo’s  "Westkust1)  beb  
 ik  de  godsgericbten  der  Dajaks  uitvoerig  bescbreven,  en  nog  
 onlangs2)  had  ik  gelegenbeid  op  te  merken,  dat  zij  nog  lang  
 na  de  invoering  van  den  Islam  in  Atjih  in  gebruik  waren.  Maar  
 in  nog  veel  later  tijdvak  was  eene  soort  van  waterproef,  silSm  
 geheeten,  op  Java  een  door  de  inlandsche  rechtbanken  erkend  
 middel  om  in  twijfelachtige  gevallen  de  waarheid  op te sporen.3)  
 En  dat  ook  nu  nog  in  quaesties  over  bet  mijn  en  dijn  de  aan-  
 wending  van  dergelijke  middelen niet uit het volksleven verdwenen  
 is,  leert  ons  de  volgende  zeer  versehe  mededeeling  van  een  
 kundig  Indisch  ambtenaar f).  Ivo int  er  twist  over  de grenzen  der  
 akkers,  dan  stelt  men  den  eiseber  voor,  tot  staving  zijner  aan-  
 spraak,  iets  van  den  betwisten  grond  te  eten.  Is  hij  in  zijn  
 recht,  dan  zal  bet  hem  niet  deren;  maar  zoo  hij  willens  en  we-  
 tens  onwaarheid  sprak,  dan  is  de  Javaan  overtuigd  dat  hij  op-  
 zwellen  of barsten  zal.  Wanneer  dus,  na  het  inslikken  van  den  
 grond,  de  schadelijke  gevolgen aebterwege  blijven,  is  dit  genoeg  
 om  den  eisch  te  doen  toewijzen.  Yerwant  hiermede  is  ook  een  
 middel  om  gestolen  goederen  terug  te  erlangen.  Men  begeeft  
 zieh  op  zekere  bepaalde  uren  naar  de  plaats  waar  ze  ontvreemd  
 zijn,  en  roept  den  geest  aan  die  den  dief  verleid  beeft,  opdat  
 hij  hem  öf tot  inkeer  doe  komen  of  bekend  make. De aanroeping  
 gaat  verzeld  met  het  semboer,  d.  i.  uit  den  mond  spuiten  van  
 een  weinig  fijn  gekauwde  roode  uien,  en  het  slaan  met  drie  
 rietjes  uit  een  bezem  van  klapperstelen.  Deze  bezwering  is  zoo  
 krachtig,  dat  de  geest  daaraan  geen  weerstand  kan  bieden.  De  
 dief  brengt  dan  ook  niet  zelden,  wanneer  hij  weet  dat  deze bezwering  
 beeft  plaats  gehad,  bet  gestolene  ongemerkt  te ru g .6) 
 Oefenen  de  geesten  heerschappij  over  den  mensch  uit,  het  
 ontbreekt  aan  de  andere  zijde  den  mensch  miet  aan  middelen  
 — en de laatstgemelde bijzonderheid was daarvan reeds een voorbeeld 
 ')   I I .   616.  =)  Atchin  ,  40.  3)  Het  Regt  in  N.  I .  I I I .  1 5 5 . 
 4)  Sollewijn  Gelpke  in  Gids  1874.  I .  62.  6)  T.  v.  N,  I.  1852.  I I .  270 
 —  om  de  geesten te bezweren en tot de werktuigen zijner wenschen  
 en  begeerten  te  maken.  De  Javaan  beboeft  daartoe  slechts  de  
 wetensebap,  de  ngelmoe  (Javaansche  uitspraak  van bet Arabische  
 ’ilmoe), van de rapals of lapals  ') en andere gebeimzinnige middelen,  
 waardoor  de  mensch  zieh  met  de  geesten  in  betrekking  kan  
 stellen.  Mets  is  voör  den  Javaan  begeerlijker  dan  zoodanige  
 ngelmoe.  Men  kan  gerust  zeggen,  dat  geen  ander  volk  de  wetensebap  
 hooger  acht  en  met  meer  ijver  najaagt.  Maar  bet  is  
 niet  de  fakkel  van  een  ernstig  onderzoek  der  natuur  en  barer  
 wetten,  het  is  bet  dwaallicbt  der  geheime  kunsten  op  welks  
 schijnsel  de  Javaan  afgaat.  Die  ngelmoe’s  waardoor  hij  op  deze  
 wereld  macht,  njkdom,  rang  en  grootbeid  boopt  te  erlangen,  
 en  aan  zijne  wraakzucht  voldoening  te  verschaffen  door  bet  on-  
 geluk  van  wie  hem  beleedigd  hebben,  maar  die  ten  deele  ook  
 moeten  strekken  om  zijn  heil  in de  toekomende  wereld  te  verze-  
 keren,  bestaan  wederom  uit  een  wonderlijk  mengelmoes  van  
 oud-Polynesiscbe,  Hindoesche  en  Mobammedaanscbe  elementen. 
 Wie  de  ngelmoe’s  der  Javanen  wil  leeren  kennen,  nietzooals  
 zij in bunne boeken beschreven zijn, maar zooals zij in den vorm van  
 een ongerijmd abracadabra, uit wijsgeerige en godgeleerde Stellingen  
 en definities, spreuken, tooverformules, bez weringen, woordafleidingen  
 en  woordspelingen  van  de  meest  verschillende berkomst samenge-  
 vloeid,  grootendeels in onverstane en wonderlijk verminkte woorden  
 van Hindoeschen en Arabischen oorsprong ingekleed, in de bersenen  
 van den eenvoudigen Javaan rondspoken, zal daartoe in de Mededee-  
 lingen  van  het  Zendelinggenootschap  3)  overvloedige  gelegenbeid  
 vinden.  Het  bestek  van dit werk verbiedt, dat wij ons in dien onzin  
 verdiepen.  Ik  zal mij  bepalen  tot  eenige  uit  het  Javaansche leven  
 gegrepen  proeven,  die  altbans  eenigermate een denkbeeid kunnen  
 geven  van de voorstellingen die de Javaan aan de ngelmoe verbindt. 
 Het  buis  van  A  brandt  af;  dat  van  zijn  buurman  B  blijft  
 ongedeerd.  C  komt  hierdoor  tot  bet  besluit,  dat  B  de  ngelmoe 
 ')  Het  is  merkwaardig  dat  ook  dit  woord  Arabisch  is.  Men  erkent  in  den  vorm  
 lapal  gemakkelijk  de  Javaansche  uitspraak  van  het Arab.  1 a fd  1,  woord. 
 J)  Vooral  IV.  218  vv.  V III.  245.