
 
        
         
		om  haar  eigen  zekerheid  en  belang  gedaan  hebben“. En een weinig  
 yerder:  „De  gemeene  man  onder  hen  is  zeer  slaafs  en  ne-  
 derig  ontrent  zijn  meerder,  dien  zij  niet  dan  burkende  zullen  
 naderen,  luisterende  aandagtig  na  de  last  die  hen gegeven werd,  
 die  zij  dan  ook  zeer  naarstig  en  spoedig  uitvoeren,  zonder  iets  
 anders  bij  bun  vertrek  dan  „cahoela  sampejan“,  dat  zoo  veel als  
 „de  slaaf onder  uwe  voeten“  betekend1) , te zeggen. Ook durven zij  
 bunnen  heer  niet  ten  eersten  bescheit  brengen; maar gaan ontrent  
 hem  ergens  onder zijn oog zitten, en  wagten  zoo  lang,  tot  bij  hen  
 belast  bij  hem  te  komen,  om  hem verslag  te  doen.. .   Zoo onder-  
 danig  nu  als  de  mindere  ontrent  hun  meerdere  zijn,  zoo  onder-  
 danig  en  slaafs  zijn  zelfs  ook  de  grootste  prinsen  omtrent  den  
 Keizer.  Als  men  van  deze menschen ook eenigen deeg hebben wil  
 zoo  moet  men  met  hun  op  geen  andere  wijze  leven;  want  zoo  
 ras  men  hen  de  yinger  geeft,  zullen  zij  de  gansche  hand  met  
 geweld  na  zieh  trekken;  dog  zoo  men  hun  gestreng,  fors  en  
 slaafagtig,  gelijk  zij  gewoon  zijn  hunne  minderen  te  doen,  be-  
 handeld,  dan  kan  men  er  al  af  krijgen  wat  men  bogeort, en  zij  
 zullen  voor zulk eenen door eenvuur vliegen, daar zij een ander, die  
 hun vleyen en beleeftheden bewijzen wil, veragten, en zieh uit hoog-  
 moed  niet  eens  yerwaardigen  zullen  hem  antwoord  te  geyen,  
 yeel  min  te  gehoorzamen.“ 
 In  de  schetsen  yan  yan  Goens  en  Valentijn treedt het karakter  
 der  Jayaansche  aristocratie  meer  op  den  yoorgrond,  en  wordt  
 weinig  oyer  den  geringen  man  gezegd.  In  de yolgende  karakterteekening  
 yan  den  Jayaan,  ontleend  aan een  officieel rapport  
 oyer  1812  yan  den  resident  yan  Djapara  Doornick  3),  
 wordt  yooral  ook  op  de  geaardheid  van  den  Javaanschen  
 werkman  gewezen.  „Indien  de  Jayaan“,  zegt  hij,  „een  man  
 yan  rang  is  en  in  overvloed  leeft, is hij bijgeloovig, trotsch, ijverÜ  
 Dit  is  niet  volkomen  jnist.  „Kawoelä  sampejan“  beteekent  letteriijk  »de dienaar  
 nwer  voeten«,  in  welke  uitdrokking  uwe  v o e t e n   bet  voomaamwoord  van  den  
 2äm  persoon  vervangt.  Dit  zonderlinge  gebrnik  der  woorden  uw e   v o e t e n   laat  zieh  
 daarmt verklären,  dat de Javaan,  als hij  zijn  meerdere  in  de  eerbiedstaal  aanspreekt,  de  
 oogen  voor  zieh  netrslaat,  en  den  persoon  tot  wien  hij  spreekt,  op  de  voeten z ie t, 
 zoodat  hij  als  het  wäre  tot  zrjne  voeten  het  woord  rieht. 
 2)  Bg  Kaffles,  Java,  2d.  edit.  I .   288. 
 züchtig,  wraakgierig,  laaghartig,  kruipend  voor  zijn  meerderen,  
 hooghartig  en  aanmatigend  jegens  zijn minderen  en  allen  die aan  
 zijne  bevelen  onderworpen  zijn,  traag  'en  achteloos.  De  lagere  
 klasse  is  onverschillig  en  ongevoelig  boven  alle  beschrijving,  
 en  ofschoon  sommige  personen,  die  zieh  laten  voorstaan met het  
 karakter  van  den  Javaan  volkomen  bekend  te  zijn,  het  tegen-  
 deel  beweren,  ben  ik  nogtans  overtuigd,  dat  de  Javaan  in  het  
 algemeen  afschuwelijk  lui  is,  zbodat  niets  dan  ontzag.voor  zijn  
 meerdere,  vrees  voor  straf,  of  oogenblikkelijke  nood  of  be-  
 hoefte  hem  tot  den  arbeid  drijven  kan.  Indien  hij  aan zichzelven  
 wordt  overgelaten,  zal  hij  niet  meer  doen  dan  volstrekt  noodig  
 is  om  zieh  de  eerste  levensbehoeften  te  verschaffen,  en  terwijl  
 die  behoeften  voor  hem  gering  zijn,  is  zijn  arbeid  daaraan  ge-  
 evenredigd.  Zoodra  hij  genoeg  heeft  voor  de  vier  eerstvolgende  
 dagen,  of zelfs  maar  voor  den  volgenden  dag,  kan  niets  hem in  
 beweging  brengen,  behalve  vrees  of  dwang.  Lafhartig,  wraak-  
 zuehtig,  verraderlijk,  geneigd  om  te  stelen  en te moorden, liever  
 dan  te  werken,  sluw  in  kwade  praktijken,  maar  onbegrijpelijk  
 dom  (indien  hij  zieh  maar  niet  zoo  houdt),  wanneer  iets  goeds  
 yan  hem  verlangd  wordt,  —  dat  zijn  de  voornaamste  karakter-  
 trekken  van  den  Javaan.“ 
 Ik  zou,  zelfs  uit  veel  later  tijd,  nog menige  even  ongunstige  
 schets  van  het  Javaansche  karakter  kunnen  aanhalen;  doch  de  
 meeste  uitspraken  yan  dien  aard hebben  weinig  waarde,  daar zij  
 te  midden  yan  den  strijd  over  het  voor  Java voegende regeerings-  
 stelsel geuit,  en  door  de  zucht  om  zekere  bepaalde regeeringsbe-  
 ginselen  aan  te  bevelen,  ingegeven  zijn.  Merkwaardig is het echter, 
   dat  een  man  als  Junghuhn,  die  zooveel  met  de Javanenver-  
 keerd  had,  zieh  geheel  heeft  geschaard  aan  de  zijde  van  hen  
 die  het  ongunstigst  oordeel  over  hun karakter  geveld hebben.  Hij  
 haalt  in  zijn  groot  werk  over  Java’s  gedaante,  bekleeding  en  
 structuur  de  boven medegedeelde  plaats  uit  de  „Javaense  reyse“  
 yan  Kijklof  van  Goens  in  haar  geheel  aan,  en  voegt  er  deze  
 woorden  bij:  „Het  karakter  der  Javanen  schijnt  in  den  loopvan  
 twee  eeuwen  bijna  geen  verandering  ondergaan  te  hebben.  Het  
 oordeel  dat  in  1656  over  hunne  inborst  werd  geveld,  is van dien