
 
        
         
		7000 voet als overal geldig beschouwd worden. Men moet echter hier-  
 bij  het  onderscheid  tusschen  betrekkelijke  en absolute vochtigheid  
 niet  uit  het  oog  verliezen.  De  lucht  is  spoediger  van  waterdamp  
 Yerzadigd,  naarmate  de  temperatuur  lager  i s ,  en  zoo  is  de  betrekkelijke  
 Yochtigheid  der  lucht  in  de  hooge  bergstreken  soms  
 grooter dan in  de laagte,  terwijl zij toch in absoluten zin  droger  is. 
 Het  klimaat  van  Java  is  in  het  algemeen  voor  Europeanen  
 niet  gezond  te  noemen;  doch  de  hoogere  streken  zijn  voor  hen  
 veel  günstiger  dan  de  läge  vlakten  nabij  de  kust.  Het  is  vooral  
 de  groote  hitte,  vereenigd  met  de groote hoeveelheid waterdamp,  
 die  een  verzwakkenden  invloed  oefent,  en  als  de  oorzaak  van  
 koortsen,  diarrheeen  en  leverziekten  moet  beschouwd worden.  In  
 de  bergen  daarentegen  wordt  niet  alleen  de  lucht  koeler  naarmate  
 men  hooger  stijgt,  maar  is  zij ,  in  weerwil  der  uitzonde-  
 ringen  die  in  de  hier  vaak  heerschende  nevels  en  in  de Yochtigheid  
 der  oorspronkelijke  wouden  gegrond  zijn,  ook  in  het  algemeen  
 droger  naarmate  de  temperatuur  afneemt,  zoodat  in  den  
 regel  de  Europeaan  zieh  op  Java  gezonder  en  krachtiger  voelt,  
 naarmate  het  hem  vergund  is  längeren  tijd  in  de  hoogere  bergstreken  
 door  te  brengen. 
 T W E E D E   H O O F D S T U K . 
 Gedaante,  Beloop  der  Kust. 
 De  gedaante  van  het  eiland  Java  werd  in  het  begin  van  het  
 vorige  hoofdstuk  in  groote  trekken  beschreven.  Om  haar  nader  
 te  leeren  kennen,  zullen  wij  in  gedachten  eene  vaart  längs  de  
 kusten  van  het  geheele  eiland  volbrengen,  het beloop dier kusten  
 nagaan  en  onze  aandacht  vestigen  op  de  vooruitspringende  land-  
 hoeken  en  de  grootere  en  kleinere  inhammen  der zee. "Wij beginnen  
 onzen  denkbeeidigen tocht bij  de invaart der Behouden Passage  
 die,  zooals  ons  ook  reeds  boven  gebleken  is,  het  Prinsen-eiland  
 van  Java’s  zuidwestelijken  uithoek  scheidt.  Die  uithoek  bestäat  
 uit  een  klein  schiereiland,  dat  met  een  geheel  vlakke,  uit  horizontale  
 lagen van zeer jongen zeezandsteen gevormde landengte van  
 nauw  drie minuten breedte aan het vasteland van Bantam verbonden  
 is,  en,  in  noordwestwaartsche  richting  ziehallengs verbreedende,  
 uitloopt  in  twee  vleugels,  een zuidwestelijken en noordoostelijken,  
 die  door  de  Meeuwenbaai  van  elkander  gescheiden  zijn.  Op  den  
 zuidwestelijken  vleugel  vernjst  een  stompe kegelvormige trachiet-  
 berg, die  zijn  naam Goenoeng Pajoeng  of Zonneschermberg zonder  
 twijfel  te  danken  heeft  aan  de  vele  bergribben  die straalvormig  
 van  zijn  schedel  naar  beneden  loopen.  Aan  de  zeezijde  daalt  hij  
 van  eene  hoogte  van  vijf-  ä  zevenhonderd  voet  bjjna  loodrecht  
 af,  terwijl  zieh  tegenover  hem  eenige  rotseilanden,  die  zieh  als  
 afgereten  stukken  van  het  kustgebergte  voordoen,  tot  ongeveer  
 dezelfde  hoogte  als  met  bosch  gekroonde  torens  uit de baren verhelfen. 
  De Meeuwenbaai is eigenlijk slechts de Bantamsche, tamelijk  
 diep  tusschen  de  beide  vleugels  van  het  schiereiland  vooruit-  
 dringende  zijde  van de Behouden Passage.  Zij  wordt aan den eenen  
 kant  begrensd  door  Tandjong  Koelon,  Java’s  eerste  punt  voor  
 de  zeevaarders  die  den  weg  door  de  genoemde  straat  nemen, en  
 aan  den  anderen  kant door den westelijken hoek  van den gemelden  
 noordoostelijken  vleugel  des  schiereilands.  Gedekt  door het Prinsen 
 eiland  vormt  de  Meeuwenbaai,  in weerwil  van  haar  rif,  eene  
 veilige  ankerplaats,  met  eene  diepte  van  negen  of tien vademen.  
 In  haar  zuidwestelijk deel ligt het boschrijke, ongezonde Meeuwen-  
 eiland,  waarop  eenmaal  de  ijzeren  wil  van den maarschalk Daendels, 
   die  de  Meeuwenbaai  tot  een  oorlogshaven  wilde  verhelfen,  
 versterkingen  deed  verrijzen  die aan honderden inlanders het leven  
 kostten.  Thans  is  het  onbewoond.  Tegenover  het  eiland  ligt  de  
 kampong. Djoengkoelan,  de  eenige bewoonde plaats aan de gansche  
 woeste doch vruchtbare kust der baai. Groote hoeveelheden gom-elas-  
 tiek  worden  door  de  bevolking  dier  kampong  in de naburige bos-  
 schen  ingezameld,  en  in  de  baai  ontlasten  zieh  een aantal kleine  
 riviertjes,  in  welker  beddingen  bruinkolen  worden  aangetroffen,