
 
        
         
		het  gebergte  hebben  gegroefd.  Deze  laatste  zouden  weljicht  het  
 gewichtigst  middel  zijn  om  den  bouw  der  rotsen  na  te  Sporen, 
   indien  niethet  onderzoek  dezer  vaak  schier  ontoegankelijke  
 kloven met  onoverkomelijke  moeilijkheden  en gedurende een groot  
 deel  des  jaars  het  steeds  dreigend  gevaar  van  bandjirs  gepaard  
 ging.  Doch  deze  plaatselijke  ontblootingen  zijn  onbeduidend  in  
 vergelijking  yan  de  onafzienbare  terreinen  bedekt  met  een  dik  
 en  gelijkmatig  bekleedsel  van  aarde,  dat  de  waarneming  yan den  
 inwendigen  rotsbouw  onmogelijk  maakt.  Die  aardlaag,  die schier  
 de  geheele  oppervlakte  des  lands  en zelfs schier alle niet volstrekt  
 loodrechte  hellingen  bedekt,  is  gevormd  uit  verweerde  rotsen  
 die  in  kleiaarde  en  leem  zijn  overgegaan,  of  uit  de  vulkanische  
 asch, die  door  de  kraters der vulkanen  gedurende een  lange reeks  
 yan  eeuwen  is  uitgebracht.  De  dikte  yan  deze  laag  bedraagt  op  
 enkele  plaatsen  niet meer  dan  twee,  maar  op  andere  van  25 tot  
 30  .voeten,  en  zjj  i s ,  naarmate men haar nader aan de oppervlakte  
 waarneemt,  te  meer  met  vergane  plantendeelen  vermengd  en  in  
 donkerbruine  teelaarde  overgegaan. 
 Wanneer  men  de  neptunische  lagen in de  verschillende  gedeel-  
 ten  van  Java  onderzoekt,  ontwaart men  eene  zoo groote verschei-  
 denheid  in  de  gesteenten  waaruit  zij  zijn  samengesteld,  dat men  
 oppervlakkig  geneigd  zou  zijn  aan  geheel  verschillende  formatie-  
 groepen  te  denken,  en  alleen  van  deze  meening  wordt  terng-  
 gebracht door de waarneming, dat  de  ingesloten  fossiele  overblijf-  
 selen  overal  tot  dezelfde  soorten  behooren.  Liehet  algemeen  kan  
 men  zeggen  dat  deze  neptunische  formatie  hoofdzakelijk  uit klei-,  
 mergel-  en  zandsteensoorten  bestaat,  die  nu  eens  kalk  bevatten  
 en  licht uit  een vallen,  dan weder  kwartsachtig zijn en een belang-  
 rijken  graad  van  vastheid  bezitten.  Men  kan  echter  in  een  door  
 vulkanische  werking  zoozeer  omgewoeld  terrein  niet  anders  verwachten, 
   dan  dat  tusschen  de beddingen  dezer  steensoorten  zieh  
 ook  fijn-  en  grofkorrelige  conglomeraten,  uit  puinbrokken  van  
 vulkanisch  gesteente  samengebakken,  zullen  voordoen.  Al  deze  
 steensoorten komen, somtijds met laagswijze afwisseling, in dezelfde  
 localiteit  voor,  maar  dikwijls  ook  heeft  zieh  eene  enkele  soort  
 tot  eene  zoodanige  dikte  ontwikkeld,  dat  zij  alleen  het petrographisch  
 karakter  der  streek  bepaalt.  Als  jongste  lid  der  gansche  
 formatie  ziet  men  op  vele  plaatsen boven  op de andere  beddingen  
 nog  uitgestrekte  banken  rüsten,  die  uit  een  dichten  kalksteen  
 bestaan.  De  dikte  der  gezamenljjke  neptunische  lagen  is  zeer  
 aanzienlijk.  Bepaalde  waarnemingen  töonen,  dat  die  op  verschillende  
 plaatsen  minstens  van  700  tot  1650  voeten  bedraagt,  en  
 gevolgtrekkingen  uit  de  waargenomen  feiten  afgeleid,  hebben  
 Junghuhn  tot  het  beluit  gebracht,  dat  de  werkelijke  dikte  ge-  
 middeld omstreeks 3000 voet  moet  bedragen  en op sommige plaatsen  
 veel  groöter  is. 
 De  overblijfselen van  dieren en  planten  uit  vroegere geologische  
 tijdperken,  die  in  de  neptunische  lagen  van  Java  worden aange-  
 troffen,  zijn  even  verscheiden  als  menigvuldig.  De  versteende,  
 grootendeels  verbrijzelde  en  vaak  tot  conglomeraten  sämengerolde  
 overblijfselen  van  weekdieren  moeten  alleen  reeds  tot  meer  dan  
 500 soorten  gebracht  worden,  waarbij  de  klassen  der  schaal-  en  
 stekelhuidige  dieren,  der  ringwormen  en  polypen,  nog  meer dan  
 honderd  andere  soorten  van  fossiele  dieren  voegen.  Met  het  oog  
 op  den  ouderdom  van  Java’s  neptunische  formatie  is  het  niet  
 onbelangrijk  daarbij  op  te  merken,  dat  önder  de  fossiele schelp-  
 dieren  en  koralen  vele  soorten worden  aangetroifen  die  thans ook  
 nog  op  het  land  of  in  het  water  levend  worden  gevonden.  Sommige  
 kalkbanken  zijn  bijna  uitsluitend  uit  millioenen  van  samengebakken  
 foraminiferen  gevormd.  Overblijfselen  van  gewervelde  
 dieren zijn tot  dusverre uitermate  schaarsch.  Junghuhn  spreekt  in  
 zijn  groot  werk slechts van  tanden  van  eene haaisoort, Carcharias  
 megalodon;  maar  later  is  de  aandacht  der  natuurkundigen  meer  
 dan  eens  op  de  overblijfselen  van  voorwereldlijke  visschen  en  
 zoogdieren  gevestigd.  De  voornaamste  vindplaatsen  zijn  Pa-  
 ti  Ajam  aan  den  zuidelijken  voet  van  het  Moeriä-gebergte  in  
 Djapara,  de  hellingen  van  den  Goenong  Pandan  op  de  grens  
 van (  Rembang,  Madioen  en  Kediri,  de  dessa  Sanggiran  bij  
 Kalijasä  in  Soerakarta  en  het  district  Sentälä  in  Jogjakarta,  
 op  welke  laatste  plaats  de  bekende  Raden  Saleh  opgravingen  
 heeft  gelast,  terwijl  de  gevonden  beenderen,  genomraerd  en  in  
 kisten  gepakt,  aan  de  Natuurkundige  Yereeniging  te  Batavia