
 
        
         
		oudste  tijden  regel  is  geweest,  dan  is  men  ook  op  Java  in  vele  
 gewesten  daarvan  afgeweken;  deels door uitbreiding van de rechten  
 der  nieuwe  ontginners  onder  den  invloed  van  het  Mohamme-  
 daansche  recht  ‘) ;  deels  doordien  de  rechthebbenden  aan  het  
 blijvend  bezit  derzelfde  akkers  de  voorkeur  gaven  boven  perio-  
 dieke  herdeeling;  deels,  wat  vooral  van  de  Soendalanden  geldt,  
 omdat  de  politieke  toestand  een  spoliatie  der rechthebbenden door  
 hoofden  of invloedrijke  personen  in  de  hand werkte, die,  ofschoon  
 in  hare  gevolgen  tot  meerdere  ontwikkeling  van  den  landbouw  
 leidende,  in  hären  oorsprong  een  onrecht  was 2) ; deels eindelijk,  
 wat  bepaaldelijk  op  Java’s  Oosthoek  betrekking  heeft,  omdat  
 de  door  aanhoudende  oorlogen  verwoeste  en  ontvolkte  grond  de  
 onbetwiste  prooi  werd  van  landverhuizers,  die  zieh  de  verlaten  
 akkers  toeeigenden  3). 
 „De  inlandsehe  gemeenten,“  zegt  art.  71  van  het Regeerings-  
 reglement,  „verkiezen,  behoudens  de  goedkeuring  van  het  gewestelijk  
 gezag,  hare  hoofden  en  bestuurders.  De  Gouverneur-  
 Generaal  handhaaft  dat  recht  'fegen  alle  inbreuken.  Aan  die  
 gemeenten wordt de regeling harer huishoudelijke belangen gelaten,  
 met  inachtneming  der  van  den  Gouverneur-Generaal  of  van  het •  
 gewestelijk  gezag  uitgegane  verordeningen.“  Ofschoon  de  slotbe-  
 paling  van  dit  artikel  de  werking  dezer  voorschriften  beperkt  
 tot  die  gewesten  van  Rederlandsch  Indie  waar  zij  met  den  be-  
 stäanden  politieken  toestand  overeenkomen,  is  het over het groot-  
 ste  gedeelte  van  Java  inderdaad  van  toepassing. 
 In  Bantam  is  de  eigenlijke  officieele  naam  der  dessahoofden  
 djaro,  en  somtijds  djoeragan.  E r  komen  ook  enkele  kaloerahans  
 voor;  doch  zij  zijn  hier  niet  als  in  de  Preanger  de  heersehende  
 vorm.  De  dessa’s,  in  dat  geval  onder  een  djaro  vereenigd, heb-  
 ben  meestal  toch  ieder  nog  hun  eigen.djaro,  en  de  eerstgemelde  
 heet  in  verhouding  tot  deze  ondergesChikten hun loerah, d. i. hun  
 chef.  De  loerah heeft tot zijn diehst een door hem zelven benoemden  
 panglakoe,  dien  hij  met  de  overbrenging  der  bevelen  van  het 
 >)  BIz.  349. 
 2)  Vgl.  T.  v.  N.  I.  1849.  I .  401;  1S59.  I.  164. 
 3)  T.  v.  N.  I.  1849.  I.  54. 
 districtsbestuur  aan  de  dessa’s  onder  zijn  ressort  belast.  Tijdens  
 het  Sultansbestuur  ontleende  in  Bantam  de  djaro  zijn  gezag  
 aan  den  vorst  of  zij ne  leenmannen  en  volgde  doorgaans  de  zoon  
 den  vader  op.  Ra  de  inlijving  van  het  Bantamsche  rijk tot 1844  
 werden  de  djaro’s door de  Regeering aangesteld,  op voordracht van  
 de  oudsten  of  van  het  districtshoofd.  Maar  tegenwoordig  wordt  
 het  dessahoofd  door  de  bevolking  gekozen  en  zijn  alle  meerder-  
 jarige  mannen  kiesgerechtigd.  Het  gewestelijk  bestuur  is  echter  
 bevoegd  de  geschiktheid  van  den  gekozene  te  beoordeelen’  en  
 hem  al  of  niet  de  acte  van  aanstelling  (piagëm)  uit  te  reiken.  
 Als  verdere,  veelal  door  de  keuze  of  met  medewerking  der  
 bevolking  voor  hun leven aangestelde beambten komen, behalve de  
 dorpspriesters,  nog  voor:  plaatsvervangers  of  helpers  van  den  
 djaro,  hier  pangiwa,  ginds  pawar,  elders  marinjoe  geheeten;  
 voorts  de  djagakërsa,  een  onbezoldigd  politiedienaar,  tevens  
 boodschapper  en  brievenbesteller,  en  eindelijk  de  djoeroe  toelis  
 of  dessaschrijver.  Ook  nemen  hier  en  daar  de  oudsten  deel  
 aan  het  bestuur.  In  de  bijzonderheden  bestaat  in  Bantam  in  de  
 inrichting  der  dorpsbesturen  eindeloos  verschil;  er  zijn  in  de  ge-  
 heele  residentie  misschien  geen  twee  dessa’s  te  vinden  waar alles  
 geheel  op  denzelfden  voet  is  ingerieht  ‘). 
 Yinden  wij  in  Bantam  reeds  hier  en  daar  de  kaloerahan,  zij  
 is  vooral  in  de  Preanger  te  huis.  De loerah,  die  aan  haar hoofd  
 staat,  wordt  hier,  zonder  medewerking  der  ingezetenen,  door  het  
 gewestelijk  bestuur  benöemd,  op  voordracht  van  het  districtshoofd  
 ,  en  veelal  valt  diens  keus  op  een  persoon  die als panglakoe  
 of  plaatsvervanger  (wakil) van den  loerah gefungeerd heeft,  omdat  
 deze  reeds  met de zaken bekend  is.  Zulk  een  panglakoe of wakil  
 heeft  de  loerah  in  iedere  kampong  tot  zijn  ressort  behoorende.  
 Men  noemt  die  plaatsvervangers  ook  wel  koewoe  letik  (klein  
 hoofd),  in  tegenstelling  met  den  loerah,  die  ook  koewoe  gëdé  
 (groot  hoofd)  genoemd  wordt.  Voorts  vindt  men  in  iedere  kaloe-  
 rahan  amils  of  dorpspriesters,  pantjalangs  of  politiedienaren  en  
 een  schrijverl). 
 A)  Résumé,  I.  § 3 . 
 2)  Bijdr.  t.  I.  T.  L.  en  Yk.  N.  V.  IV .  2  vv.