
 
        
         
		dat  de  Javanen  op  deze wijze  op hunne vroegere zonnejaren lieten  
 volgen,  en  wel  in  dier  voege,  dat,  terwijl  het  jaar  1555 der tot  
 dusver  gevolgde  tijdrekening  reeds  was  aangevangen,  zij  het  
 eerste  maanjaar  tot  aan  zijn  einde  het jaartal  1555  lieten  voeren,  
 zoodat  het  tweede  1556  werd  en  zoo  ver volgen s.  Van  1633  af  
 1555  aren  terugtellende,  verknjgt  men  het  jaar  78  n.  C. als het  
 begin  der  aera  van  Adji  Säkä.  Eene  nauwkeurige  berekening  
 van  den  j nisten  aanvangsdag  is  zeer  bezwaarlijk;  de  heer  Cohen  
 Stuart  stelt  dien  op  14  Maart  78,  en  neemt  daarbij  aan  dat  
 men  eerst  van  het  jaar  1  begon  te  spreken,  toen  het  eerste  
 jaar  vol  was. 
 Veelal  heeft  men  äangenomen  dat  het  begin  der  Säkä-aera  
 op  Java  samenvalt  met  het  tijdstip  der  eerste Hindoe-kolonisatie;  
 doch  bij  nadere  beschouwing  mist  dat  gevoelen  allen  vasten  
 grond.  In  het  Sanskriet  is  Sjáka  de  álgemeene  benaming  van  
 een  vorst met  wien  eene  tijdrekening  aanvangt,  en  in  het bijzon-  
 der  van  vorst  Sjáliwáhana,  van  wiens  regeering  eene  in  Hindostán  
 gebruikelijke  jaartelling  dagteekent.  Maar  deze  jaartelling  
 komt  zoozeer  overeen  met  die  welke  men  op  Java  naar  Adji  
 Säkä  heet,  dat  ze  thans  algemeen  voor  dezelfde  wordt gehouden.  
 Waarschijnlijk  was  dan  ook  de  oorspronkelijke vorm dier woorden  
 A d i  S j á k a   '),  wat  niets  anders  dan  b e g i n   d e r   a e r a   be-  
 teekent.  Maar  het  is  klaar  d a t,  als  deze  aera  van Adji Säkä eene  
 Indische  tijdrekening  is,  zij  zeer  wel  reeds  door  de  Hindoesche  
 kolonisten  uit  hun  vaderland  kan  zijn  medegebracht. 
 De  Mohammedaansche  jaartelling  dagteekent  van  Mohammeds  
 vlucht  van Mekka  naar  Medina,  de  zoogenaamde  Hedjra.  Zij  is  
 op  Java  niet  onbekend  en  wordt  er,  althans in de Soendalanden,  
 ook  wel  gebruikt,  maar  de  gewone  Javaansche  jaartelling  is  tot  
 heden  de  aera  van  Adji  Säkä,  maar  van  het jaar  1555afvoort-  
 gezet in Mohammedaansche maanjaren. Die jaren bevatten 12 synodi-  
 sche maansomloopen.  Terwijl men ze op 354  dagen  stelt,  moeten,  
 tot vereffening met den waren maansomloop, van tijd tot tijd  schrik-  
 keidagen  worden  ingelascht.  Voor  die  vereffening  bestaan  twee 
 !)  Sjáka  kan  in  het  Jav .  niet  anders  dan  als  s ä k ä   luiden. 
 methoden,  de  groote  en  de  kleine  cyclus  genoemd.  De  meer  
 bekende  groote  cyclus  bestaat  uit  3 0   jaren , waarvan elf schrikkel-  
 jaren  zijn  of  3 5 5   dagen  teilen,  t.  w.  het  2 d e >  5 d e >  7 d e>  1 0 d e .  1 3 d e >  
 1 6 d e >  1 8 d e ,  2 1 6 te ’  2 4 a t e>  2 6 ste  en  2 9 s t e ,  dat  zijn  juist  die  jaren  
 waarin  het  te  k o rt,  na  plaats gehad hebbende vereffening, weder  
 tot  meer  dan  een  halven  dag  is  aangegroeid.  De  gemiddelde  
 duur  van  een  jaar  is  dus  3 5 4   dagen,  en  dit  komt  zoo  nauw-  
 keurig met  12  synodische maansomloopen  overeen,  dat  hettekort  
 slechts enkele seconden bedraagt, zoodat niet minder dän 2 4 0 0  jaren  
 verloopen  kunnen  eer de  behoefte aan  verdere vereffening ontstaat. 
 De  kleinere  cyclus,  die  uitsluitend  bij  de  Javanen  in  gebruik  
 is,  en  bij  hen  windoe  heet,  is  langen  tijd  voor  eene  Javaansche  
 uitvinding  gehouden;  het  is  echter  thans  gebleken  dat  het stelsel  
 van Turkschen oorsprong') en ook in Egypte bekend en gebruikelijk  
 is.  Als  de  uitvinder  wordt Darendeli Mehemed Efendi beschouwd,  
 die  in  het  laatst  der  1 7 d e   eeuw  leefde;  doch  inderdaad  schijnt  
 de  oorsprong  hooger  op  te  klimmen.  Misschien  hebben  de  
 Javanen  de  kennis  van  dien  cyclus  uit  Egypte  ontvangen,  uit  
 welk  land  zij  veelal  hunne  Mohammedaansche  wijsheid  halen 2).  
 Hoe  dit  zij,  hij  is  voor  de  Javanen  van groot gewicht  geworden,  
 zooals  straks  nader  bljjken  zal.  De  windoecyclus  bestaat  uit  
 acht  jaren,  waarvan  het  tweede,  vijfde  en  achtste  schrikkeljaren  
 zijn  of  3 5 5   dagen  teilen.  Bij  het  gebruik  van  dezen  kleinen  
 cyclus  moet  langzamerhand  in  de  datums  eene  afwijking  van  
 die  volgens  den  grooten  cyclus  ontstaan.  Bij  dezen  laatsten  toch  
 is  de  gemiddelde  duur  van  een  jaar  3 5 4 ^ 1 ,  bij  den  kleinen  
 cyclus  3 5 4 |   dagen.  Het  verschil  hieruit  ontstaan  groeit  in  1 2 0   
 jaren  tot  een  dag  aan,  de  vereffening  kan  plaats  hebben  door  
 in  elke  1 5   windoe’s  eenmaal  een  schrikkeljaar  als  een  gewoon  
 jaar  te  teilen. 
 Neemt men  die  vereffening  aan,  dan  doet  de  kleine  cyclus  in  
 nauwkeurigheid  voor  den  grooten  niet  onder  3).  In  andere  op- 
 1)  Dit  was  reeds  vermoed  door  Millies,  Recherches  sur  les  monnaies,  138. 
 2)  Zie  boven  bl.  360. 
 3)  Om  volkomen  nauwkeurigheid  te   erlangen  moet  men  in  2400  ja ren  bij  den grooten  
 cyclus  een  schrikkeljaar  meer  nemen,  bij  den  kleinen  de  120jarige  vereffening eens  
 oversläan.