
 
        
         
		De  talrijkste  ldasse  wellicht  van  letterkundige  producten wordt 
 op  Java  gevormd  door  de  lakons  of  lampahhans,  de  Javaansche 
 tooneelstukken.  Wij  noemen  ze  doorgaans wajang-verhal en, 
 omdat  de  woorden  aan  d e ,  steeds  door  poppen  voorgestelde 
 personen  in  den mond gelegd, worden afgewisseld en aaneengeschakeld  
 door  de  djantoeran,  d. i.  de  beschrijvingen  en  ophelderingen 
 van  den  dalang  of  vertooner.  Zulke  verhalen  bestaan  er  bij 
 honderden,  en  zij  zijn  altijd  ontleend  öf  aan  den  cyclus  der  naar 
 Java  verplaatste  Hindoesehe  heldensage,  of aan ■% dien  der  verhalen  
 omtrent  de  heldendaden  van  Pandji,  öf  aan  de  lotgevallen  der  
 rjjken  Mädjäpahit  en  Padjadjaran.  Op  dit  onderscheid  werd  ge-  
 deeltelijk  reeds  boven opmerkzaam  gemaakt,  en  op  het  karakter  
 dezer letterkundige voortbrengselen zal ik terugkomen,  alsik  tot de  
 beschrijving der  Javaansche  tooneelvertooningen zal  genaderd  zijn. 
 De  nieuwere  Javaansche  letterkunde  bevat  ook  een  aantal  
 geschriften  die  zedekundige  voorschriften  of  lessen  van  levens-  
 wijsheid,  hetzij  .voor  het  algemeen  of  voor  bijzondere  klassen  
 van personen, zooals voor vorsten, staatsdienaren enz., beheizen.  Zoo  
 bevat de door den  heer Wilkens  uitgegeven  Lajang  Sewäkä, gelijk  
 ook  de  titel  aanduidt,*  lessen  voor  dienaren.  De  voorschriften  
 hebben  echter  niet  enkel  tot  de  plichten  van  den  dienaar  jegens  
 den  meester  en  zijne  mededienaren,  maar  ook  tot  die  van  den  
 meester  jegens  zijn  dienaar  betrekking.  ’t  Is  intusschen  zeer  
 mogelijk  dat  ook  de  Sewäkä,  gelijk  zoovele  andere  geschriften  
 van  dien  aard,  slechts  eene  moderne  bewerking  is  van  een  
 Kawi-gedicht,  zooals  ook  door  den  heer Wilkens  zelven  bepaal-  
 deljjk  wordt  aangenomen. 
 Yan  de  tot  dusver  behandelde  literatuur,  die  öf  recht-  
 streeks  in  de  sagen  en  voorstellingen  van  den voör-Islamietischen  
 tijd  wortelt,  öf  althans  zieh  aan  de  traditien  daarvan  aanknoopt,  
 en  slechts "hier  en  daar  aan  den  nieuwen  op  Java  ingevoerden  
 godsdienst  herinnert,  is  eene  andere  klasse van  letterkundige  
 voortbrengselen ,  die  wij de priesterlijke literatuur kunnen noemen,  
 geheel  onderscheiden.  Zij  bestaat  grootendeels  uit  vertalingen  of  
 navolgingen  van  Arabische  voorbeelden,  en  omvat  paraphrasen  
 van  den  Koran,  —  die  echter  nooit  afzonderlijk,  maar  alleen 
 tusschen  de  regels  van  den  Arabischen  tekst  voorkomen,  dewjjl  
 de  moslem  het  boek  Gods  alleen  in  de  heilige  taal  waarin  het  
 geschreven  werd,  leest  en  aanhaalt  — ;  dergelijke  paraphrasen  
 van  Arabische  preeken  en  gebeden,  ook  veelal  tusschen  den  
 Arabischen  tekst  geschreven;  handboekjes  voor  godsdienstig  on-  
 derricht;  vertaalde uittreksels  uit  Arabische  geschriften  over  god-  
 dienstleer  en  recht.  Zulke  geschriften  zijn  veelal  in  pégon,  d.i.  
 wel  in  de  Javaansche  taal,  maar  met  de  Arabische  karakters  
 geschreven. Welke  Arabische  rechtsgeleerden  op  Java  het  hoogst  
 geschat  worden,  is  in  het  vorige  hoofdstuK  gezegd;  onder  de  
 schrijvers  over  ,de  godsdienstleer  schijnt  de  scheikh Aboe Abdoe’l-  
 lah  Joesof  as-Sanoesi,  een  schrijver  uit  de  negende  eeuw  der  
 Hedjra,  wiens  Schriften  van  den  Atlantischen  Oceaan  tot  den  
 Indischen  Archipel  bekend  zijn,'  het  meeste  gezag  te  hebben. 
 De  nüchtere  Islam  zou  intusschen  weinig  in  den  smaak  zijn  
 gevallen  der  fantastische  Javanen,  indien  hij  zieh  niet,  voor  hij  
 tot  hen  werd  gebracht,  met  een  honten  tooi  van  wonderverhalen  
 en  legenden  van  heiligen  en  profeten  had  omhangen.  En  de  
 Javaan  is  niet  in  gebreke  gebleven  daar  nog  veel  van  het  zijne  
 bij  te  doen  en  de  oude  heldensage  van  zijn  eigen  land  op  de  
 zonderlingste  wijze  daarmede  dooreen  te  haspelen.  Op  deze  
 wijze  is  een  nieuwe,  in  de  hoofdzaak  niet  oorspronkelijke, maar  
 toch  met  Javaansche  elementen  vermengde  roman-literatuur  
 ontstaan,  die  vaak  in  buitensporigheid  van  karakter  voor  de  
 oude  Pandji-verhalen  niet  onderdoet. 
 Onder  den  naam  van  Ambijä,  transscriptie  van  het Arabische  
 anbijáo,  d.i.  profeten,  wordt  dikwijls  in  de  Javaansche  literatuur  
 eene  kategorie  van  geschriften  vermeld,  waarin  de  legende  
 der  profeten  van  den  vroegsten  tijd  af wordt  behandeld.  Het  is  
 stellig  verkeerd  de  Ambijä,  zooals  dikwijls  geschied  i s ,  als  een  
 bepaald  werk  voor  te  stellen;  men  vindt  onder  dezen  naamver-  
 schillende,  nu  eens  längere,  dan  kortere,  nu  eens  in  poezie  en  
 dan weder in proza geschrevene bewerkingen  der profeten-legende,  
 met  meer  of minder  fantastische  toevoegselen opgesierd. De meest  
 beroemde,  door  Kaffles ')  ten  onrechte  eene  paraphrase  van  den