
 
        
         
		rijst  heeft  te  Batavia  een  gewicht  van  2 7 ,  te  Samarang  van  
 28,  te  Soerabaja  van  30  pikols.  Het  Gouvernement  rekent  bij  
 den  zouthandel een  kojan  op  30  pikols. 
 Inhoüdsmaten  en  gewichten  gaan  natuurlijk  in  elkander  over,  
 omdat  men  gaarne  het  gewicht  eener  zekere  hoeveelheid  van  
 een  bekende  waar  gebruikt  om  ook  de  zwaarte  van  andere  
 voorwerpen  uit  te  drukken.  Zoo  wordt de gantang ook als gewicht  
 gebruikt,  in  dier  voege  dat  men  daarbij  denkt  aan  het  gewicht  
 van  een  gantang  bras.  Daar  intusschen  de  gantang  als  maatzeer  
 ongelijk  van  grootte  i s , verschilt  de  gantang  bras  ook  aanmer-  
 kelijk  in  gewicht,  zoo  zelfs  dat  men  in  Oost-Java  een  gantang  
 op  5  katti’s  stelt,  terwijl  die  in  Midden-Java  op  10  katti’s  
 gerekend  wordt.  Even  vaag  is  ook  het  gewicht  van  een  pikol,  
 welk  woord  in  het  Javaansch  en Maleisch eigenlijk  een  schouder-  
 vracht  of  mans  last  beteekent.  Men  kent  uit  de  geschiedenis  
 van  de  koifiecultuur  de  oude  Preanger  pikols  van  225  Amst.  
 ponden;  in  het  algemeen placht de  zwaarte van  een  pikol  plaatse-  
 lijk te  verschillen.  Thans evenwel is  door  het  Nederlandsch  gezag  
 de  pikol  vastgesteld  op  100  katti’s,  d.  i.  125  Amst.  ponden  van  
 0.49469  kilogr.,  zoodat  de  pikol  aan  61.7613  kilogr.  gelijk  is.  
 In  ’t  Jav.  heet  de  pikol  (juister  pikoel)  in  Krämä  ook  rembat  
 en  in  het  algemeen  datjin,  een  Chineesch  woord  dat  eigenlijk  
 een  u n s t e r  beteekent.  De  katti  is  van  Chineeschen  oorsprong  
 en  behoort  eigenlijk  tot  het  goudgewicht,  maar  is  thans  met  
 haar  veelvoud,  de  pikol  van  100  katti’s,  ook  voor  anderezaken  
 in  algemeen  gebruik.  De  bahar  of  b a r,  een  gewicht  dat  vroeger  
 in  Bantam  bij  de  leveringen  van  peper  in  gebruik  was,  is  van  
 Arabischen  of  Perzischen  oorsprong.  Men  schatte  te  Bantam  de  
 bahar  peper op drie pikols of 375 Amst. ponden,  en  verdeelde haar  
 in 200' of 250 koelaks; maar men  zegt  dat  de  koelak  waarnaar  de  
 peper  door  de  Lampongsche  onderhoorigen  aan  de  vorsten moest  
 geleverd  worden,  zoo  groot  was,  dat  de  250  koelaks  wel  1000  
 ponden  wogen. 
 Voor  het  wegen  van  goud  is  de  katti  op  Java  verdeeld  in  16  
 tahils,  de  tahil  in  2  realen,  de  reaal  in  4  soekoe’s ,  de  soekoe  
 in  zes  wangs.  De  mas is een minder nauwkeurig bepaald gewicht, 
 daar  zij nu een achtste, dan een tiende van een reaal bedraagt. Voor  
 het wegen van opium is de katti mede in 16 tahil,  de tahil in 10 tji, de  
 tji  in  10  timbang  verdeeld.  Alleen  voor  fijnere  wegingen  met  
 goud-  of  opiumgewicht  gebruikt  men  ook  de  balans,  die  op  
 Java  met  een  uitheemschen  naam  tradjoe  (het  Perz.  trazoe)ge-  
 noemd  wordt. 
 Een  gewichtige  factor  voor  de  kennis  der  beschaving  van  de  
 Javanen  is  hun  kalender  en  wat  daarmede  in  verband  staat.  De  
 nieuwste  ontdekkingen  op  dit  gebied  hebben  echter  aan  het licht  
 gebracht  dat  daarin  minder  oorspronkelijks  wordt  aangetroffen  
 dan  men  vroeger  meende  ’). 
 De  oude  Javaansche  tijdrekening,  gevolgd  in  de  gedenkstuk-  
 ken  uit  den  Hindoetijd,  heet  de  aera  van  Adji  Säkä,  en  wordt  
 door  de  overlevering  in  verband  gebracht  met  de  komst  op  het  
 eiland  van  een  vorst  of  hooger  wezen  van  dien  naam,  waaraan  
 de  invoering  van  godsdienst  en  wettelijke  orde  wordt  toegeschre-  
 ven.  De  jaren  van  deze  aera • zijn  de  Indische  luni-solaire,  die  
 nog  op  Bali  in  gebruik  zijn.  Het jaar  bestaat  namelijk  uit twaalf  
 maansomloopen  of wäre  maanden,  maar  wordt  van  tijd  tot  tijd,  
 ongeveer  op  de  wijze  van  het  Joodsche  jaar,  door  de  intercalatie  
 van  schrikkelmaanden  zoo  na  mogelijk met  den  loop  der  zon  in  
 overeenstemming  gebracht,  zoodat  het  een  gemiddelden  duur  
 erlangt  die  met  ons  zonnejaar  overeenkomt.  Er  heeft  langen tijd  
 vrij  wat  verschil  van  gevoelen  bestaan  omtrent  het juiste  tijdstip  
 waarop  deze  aera  van  Adji  Säkä  een  aanvang  nam,  maar  men  
 mag  aannemen  dat  daarover  thans  een  voldoend  licht  verspreid  
 is.  Het  blijkt  dat  toen  de  Javanen  de  Mohammedaansche  tijdrekening  
 aannamen,  die  naar  zuivere  maanjaren  van  354  dagen  
 te lt,  zij  die maanjaren  als  de  voortzetting hunner vroegere zonne-  
 jären  beschouwden,  en  dus  eenvoudig  doortelden  als  hadde  er  
 geene  verandering  plaats  gehad.  Het  Arabische  jaar  1043,  aan-  
 vangende  op  8  Juli  1633  nieuwe  stijl,  was  het  eerste  maanjaar 
 *)  Voor  de  Javaansche  tijdrekening  kan  men  geen  beteren  gids  volgen  dan  den  heer  
 Cohen  Stuart,  die  haar  aan  een  meermalen  herhaald  onderzoek  heeft  onderworpen.  
 Zie  T.  v.  N.  I.  Jg .  1850.  I.  315;  Voorrede  op  de  Brätä  Joedä ,  6, en verb. 271;  
 Regeeringsalmanak  voor  1868,  12;  T.  v.  h .  Bat.  Gen.  XX,  195.