
 
        
         
		kust  van  Afrika  eigen  te  zijn,  waar  die  soort  voor  hare  nesten  
 heuvelen  in  den  vorm  van  süikerbrooden  opbouwt,  waarvan  on-  
 derscheidene  later  door  een  gemeenschappelijk  dak overdekt worden, 
   zoodat  het  gansche  gebouw  eene  hoogte  van  soms  wel  12  
 voet  bereikt,  terwijl  het  zoo  sterk  is,  dat  het  gemakkelijk  het  
 gewicht  van  een  mensch  kan  dragen.  De  beschrijving  die  Junghuhn  
 van  de  woningen  der  Javaansche  termieten  geeft,  zooals  
 zjj zieh Yooral  in de Yerstrooide boschjes der alangvelden vertoonen,  
 komt  hiermede  niet  geheel  overeen.  Hij  zegt  dat  zij  rondachtig  
 Yan  Yorm  en  Yan  twee  tot  uiterljjk  vier  voeteri  hoog zijn, en dat  
 zij  Yaak  bij  honderden  nevens  elkander  voorkomen.  Doorgraaft  
 men  de  boYenste  aardkorst,  dan  bljjkt  het  dat de gansche heuvel  
 uit meandrisch  in  elkander  gedraaide,  bruinachtig  gele  lamellen  
 bestaat,  die  uit  klei  gevormd  en  op  de  zonderlingste  wijze  ge-  
 rimpeld  zijn,  terwijl  de  enge  tusschenruimten  van  millioenen  
 termieten wemelen. Daarentegen heeft de, waarschijnlijk ook wel op  
 Java  voorkomende  soort,  door  Jagor  op  Singapore  waargenomen  
 en  als  Termes  gilvus  gedetermineerd,  geheel  onderaardsche  woningen, 
   van  welke  aan  de  oppervlakte  des  bodems  nauwelijks  
 eenig  spoor  te  ontdekken  is.  Sommige  Ainerikaansche  soorten  
 bouwen  hare  nesten  op  boomen hoog boven den grond, en  in Afri-  
 ka’s  binnenlanden  heeft  men  termieten-woningen  waargenomen  
 die tot 40 voet hoog zijn en aan de basis 200 voet in omvang hebben. 
 Ofschoon  de  termieten  in  den  bouw  hunner  vleugelen  en  in  
 hunne  gedaanteverwisselingen  zoozeer van  de mieren afwijken,  dat  
 de entomologen ze tot eene geheel andere orde van insecten gebracht  
 hebben,  vertoonen  zij  toch  in  hunne  levenswijze  met  de  mieren  
 eene  treffende  overeenkomst.  Zij  leven  even  als  deze  in  eene  
 geordende  maatschappij,  die  trouwens  in  vele  opzichten  ook  op  
 die der  bijen gelijkt.  Het  middelpunt  van  een termietennest  wordt  
 gevormd door  het  verbljjf van  een  enkel  wijfje,  de zoogenaamde  
 koningin,  die,  nadat  zij  bevrucht  i s ,  door  de  verbazende  uitzet-  
 ting van het achterlijf zoo groot wordt, dat zij  de grootte der gewone  
 termieten  duizenden malen  overtreft en de cel waarin zij is opgeslo-  
 ten , niet meer  verlaten  kan. Hier wo rdt zij door de geheele familie  
 gevoed  en  verpleegd,  wijl  van haar  alleen  de  instandhouding der 
 gansche  kolonie  afhangt.  Men  heeft  het  aantal  eieren  dat  zulk  
 een  wijfje  legt,  op  80,000  berekend;  sommigen  beweren  echter  
 dat  bij  de  Afrikaansche  Termes  fatalis  dit  aantal  nog  oneindig  
 grooter  is ,  want  dat  het  wijfje,  als  zij  eenmaal begint  te  baren,  
 nacht  en  dagzonder  tusschenpoozen twee volle jaren lang 60 eieren  
 in  de  minuut  legt,  zoodat  men  het  gezamenlijk  aantal  op  65 
 millioen  kan  stellen. 
 Kondom  de  cel  der  koningin  zijn  cellen  die tot bewaarplaatsen  
 van  voorraad  zijn  ingericht,  en  andere  waarheen  de  eieren  door  
 de  arbeiders  der  kolonie overgebracht  en de jonge daaruit  geboren  
 termieten  verpleegd  worden,  totdät  zij  geschikt  zijn  om  aan  den  
 arbeid  deel  te  nemen.  Die  jongen  zijn  van  vierderlei soort: man-  
 neijes, wijfjes  en  tweeerlei  geslachtlooze voorwerpen, die de oogen  
 missen:  eene  grootere  soort,  die  zieh  door  zeer  sterke kaken on-  
 derscheidt,  en  die  men  de  Soldaten  noemt,  omdat  zij  steeds  op  
 wacht  staan  om  alle  aanvallen  af  te weren, en eene kleinere soort,  
 de  zoogenaamde  arbeiders,  die met  den  opbouw  en het onderhoud  
 der  gemeenschappelijke woning en het verschaffen, van den noodigen  
 voorraad  belast  zijn.  De  manneijes  en  wijfjes  krijgen  bij  hunne  
 laatste  metamorphose  vleugels,  terwijl  de  Soldaten  en  arbeiders  
 vleugelloos  blijven. Wanneer  de  eerstgenoemden  tot den volkomen  
 toestand  geraakt  zijn,  verlaten  zij  des  nachts  bij  duizenden  het  
 nest  en  vliegen  rond  in  dichte  zwermen;  des  anderen  daags  val-  
 len  hunne  verdroogde  vleugels  af  en  bedekken  zij  den  bodem  en  
 de  planten  die  er  op  wassen,  tot  zij  de  prooi  worden  van hunne  
 tallooze  vijanden,  waartoe  op  Java  onder vele andere vogels vooral  
 een.  soort  van  geitenmelker,  Caprimulgus  affinis,  en  onder  de  
 viervoetige  dieren  het  schubdier, Manis Javanica, behooren. Eerst-  
 genoemde  belaagt  trouwens  de  termieten  reeds,  wanneer  zij  in  
 gevleugelden  staat  uit  hunne  holen  te  voorschijn  komen,  en  het  
 schubdier  vervolgt  hen  tot  in  hunne  nesten,  die  het  niet  zelden  
 openkrabt.  Maar  ook  de  mensch  versmaadt  de  termieten  niet,  
 die  hem,  geroost  of  met  meel  gebakken,  eene  aangename,  naar  
 amandelen  smakende  lekkernij  opleveren.  Dit  is  niet  alleen  het  
 geval  bij  de  negers;  ook  op  Java  zijn  sommige  inlanders en Chi-  
 neezen  daarvan  groote  liefhebbers.