
Van de graansoorten gaan wij over tot de peulvruchten, die
onder den algemeenen naam van katjang worden samengevat
Een groot aantal soorten daarvan wordt op Java tot verschillende
doeleinden gebruikt; van de meeste worden de vruchten, vaak
ook de bladeren, in stoom of water gekookt, als toespijs bij de
rijst gegeten. De botanische bepaling der verschillende namen is
vaak onzeker, daar in het gehruik dier namen veel plaatselijk
verschil schijnt te heerschen. Tot de meest voorkomende soorten
behooren: onzegewonesnijboonen(Phaseolus vulgaris), die, ofschoon
uit Indie afkomstig, op Java katjang bontjis, van het Nederlandsche
b o o n t j e s , genoemd worden; de overal in Indie in verschillende
vormen, regtstandig zoowel als windend, gekweekte katjang idjo
(Phaseolus radiatus); eene soort van tuinerwten (Pisum sativum),
door de Javanen katjang kapri geheeten; de struikachtige katjang
iris (Cajanus Indicus), slank, bijna als een jonge wilg, met gele
bloemen, in de tweede zone op akkers gekweekt om de zaden,
die geroosterd bij de rijst gegeten worden; de hekende katjang
kadele of kedele *) (Soja hispida), waarvan de boon het voor-
naamste ingredient levert voor de vervaardiging der Japansche
soja, terwijl de Javanen daar uit de tempe hereiden, die, tot platte
koekjes gevormd en gehakken of gebraden, een bijzonder geliefde
toespijs bij de rijst is; de katjangmanila (Voandzeia subterranea),
wier onder de aarde gevormde vruchten öf tot verkrijging der
ölie uitgeperst, öf geroosterd en als hazelnoten gegeten worden;
eindelijk de nuttigste en merkwaardigste van allen, de katjang
tanah of kaijang tjina (Arachis hypogaea) waarvan de smakelijke
vrucht onder den naam van aardeikel of aardamandel ook bij ons
te lande bekend is. Uit een botanisch oogpunt is deze laatste
plant door de zonderlinge plaatsing van het zieh onder de aarde
ontwikkelend vruchtbegjnsel langen tijd een raadsel geweest;
doch mijn bestek verbiedt mij daarbij stil te staan. De Javanen
eten de zaden geroosterd of op andere wijzen bereid onder de
namen van katjang goreng, kaijang bondar enz.; de vette olie die
er uit geperst wordt, onder den naam van katjang-olie bekend,
*) Ook katjang djepoeD, d. i. Japansche katjang, genoemd, en dus ook door de inlanders
als uit Japan afkomstig erkend.
is voor velerlei gebruik geschikt; de uitgeperste katjang-koeken
worden aangeprezen als goede bemesting voor de suikervelden;
het loof is een zeer goed voedsel voor het vee.
Na de peulvruchten verdienen vooral de aardvrüchten in aan-
merking te komen, die de Javaan in het algemeen wi of oewi
(Mal. oebi) noemt. Hiertoe hehooren in de eerste plaats de jams
of jamjammers, wier verschillende soorten het geslacht Dioscorea
vormen. Deze worden gekweekt om hare vleezige knollen, die
echter als voedsel niet bijzonder geacht zijn. Aan sommige soorten
, zooals de gadoeng (Dioscorea triphylla), worden zelfs bedwel-
mende en eenigermate vergiftige eigenschappen toegeschreven.
De in het wild groeiende soort (oewi alas), waarvan de andere
waarschijnlijk siechts door cultuur ontstane verscheidenheden
zijn, heeft een verbazend langen en dikken wortel, maar is ook
zeer grof van smaak en, schoon eetbaar, bjjzonder in minachting.
De tweede groep der aardvrüchten behoort tot de Aroideeen,
vormt het geslacht Colocasia, en heet in het Mal. keladi, in het
Soend. tales, in het Jav. linnjal. Er schijnt eigenlijk sleehts eene soort
op Java voor te komen, Colocasia antiquorum, maar in een aantal
verscheidenheden, in twee hoofdgroepen verdoeld, naarmate zij lange
ofronde knollen vormen. Die knollen zijn rijk aan zetmeel, maar
bevatten een scherp beginsel, dat echter door het koken of
braden verwijderd wordt. Men eet ook de bladeren, die een aan-
genamen smaak hebben, maar sterk afgekookt of geroosterd moeten
worden j daar zij anders de keel te veel prikkelen. Volgens Junghuhn
stelt men op Java de keladi nog beneden de jams.
Meer geacht zjjn de bataten of zoete aardappelen (Batatas
edulis en verwante soorten), die tot de Convolvulaceeen behooren.
De Maleiers noemen ze oehi djawa, op Java zijn zij bekend bij
den naam van katela en worden zij in sommige streken op vrij
groote schaal verbouwd. De knollen zijn langwerpig, sterk voe-
dend en zoetachtig. van smaak, maar oefenen bij aanhoudend
gebruik een nadeeligen .invloed op de maag. De jonge uitspruit-
sels der plant leveren een aangename groente op.
Tot de Labiaten behoort de Javaansche aardaker, Coleus
tuberosus, eene plant die almede om hare voedzame knollen