
 
        
         
		Tjeribon  en  de  oostelijke  zoom  längs  de  groote zuidwaartsche  in-  
 buiging  der  kustlijn,  die  wij  in  het  tweede hoofdstuk leerden kennen, 
   bestaat.  De  beken  die  van  den  Tjermd  en  het  hoogland  dat  
 hem  met  de  centraalketen  verbindt,  naar  het  westen  en  noord-  
 westen  afvloeien,  voeren  allen  haar  water  aan  de  Tji  Manoek  
 t°e j  aan  de  noordoostzijde  stroomen  eenige  onbeduidende  rivier-  
 tjes  onmiddellijk  naar  zee.  Maar  de  wateren  die  van  de  zuid-  
 oostehjke  helling  van  den  Tjerme  en  van  het  hoogland  van  
 Koeningan  stroomen,  voeden  de  Tji  JLosari  of  Tji  Sangaroeng,  
 die, in het centraalgebergte ontspringende, noordoostwaarts stroomt  
 tot  Tji  Letoek,  daar  de  Tji  Tjangkelok  opneemt,  die,  uit  het  
 zuiden  körnende,  reeds  een  deel  van  de  grensscheiding  tusschen  
 Tjeribon  en  Tagal  heeft  gevormd,  en  nu,  met  deze  vereenigd,'  
 de  seheiding  tusschen  beide  residentien  blijft  uitmaken,  tot  zij  
 zieh  bij  den  hoek  van  Losari  in  zee  stört.  Hare  monding  ligt  
 bijna  in  denzelfden  meridiaan  als  die  der  Tji  Tandoewi  en  beide  
 rivieren  worden  geacht  de  grens  tusschen  het  oostwaarts gelegene  
 eigenlijke  Java  en  de  Soendalanden  uit  te  maken. 
 De  ingewikkelde  verhouding  van  bergen  en  rivieren  in West-  
 Java  heeft  mij  tot  dusverre  tot  grootere  uitvoerigheid  genood-  
 zaakt  dan  in  het  vervolg  noodig  zal  zijn,  daar  de  loop  der  rivieren  
 in  Midden-  en  Oost-Java  doorgaans  gemakkelijk  zal  te  
 verstaan  zijn,  zonder  dat  wij  in  zoo  vele  bijzonderheden  der  
 terreinformatie  behoeven  te  treden,  waarom  deze  voor  de  be-  
 schrijving  der  bijzondere  gewesten  kunnen  gespaard  blijven. 
 Op  het  punt  waar  de grenzen van Tjeribon -, Tagal en Banjoemas  
 elkander  ontmoeten,  ligt  in  het  centraal-gebergte  de  Goenong  
 Bongkok.  Yan  dit  punt  af  vormt  zijn  hoogste  kam  de  grens  
 tusschen  de  residentien  Tagal  en  Pekalongan  ten  noorden  en  
 Banjoemas  ten  zuiden  tot  aan  het  Dieng-gebergte,  op  welks  
 hoogsten  to p ,  den  Prahoe,  de  grenzen  van  vijf  residentien, Banjoemas  
 ,  Tagal, Samarang, Kadoe en Bagelen samenloopen.  Eerst  
 loopt  het  gebergte,  dat  hier  geheel  van  neptunische  formatie  is,  
 onder  den  naam  van  Goenong  Pembarisan,  oost-zuidoostwaarts,  
 met  eene  gemiddelde  hoogte  van  2000  voet;  daarna  wendt  het  
 zieh  oost-noordoostwaarts  en  daalt  tevens  nog  lager,  tot het zieh 
 plotseling  in  den  Slamat,  een  der  hoogste en tevens regelmatigste  
 kegelbergen  van  Java,  tot  bijna  11000  voet  verlieft.  In de voort-  
 zetting  van  den  Slamat  tot  den  Dieng,  die  steeds  dezelfde rich-  
 ting  behoudt,  is  de  centraalketen  het  hoogst  van  het  geheele  
 eiland.  Die  voortzetting  begint  aan  de  oostelijke  helling  van  den  
 vulkaan  met. eene  meer  dan  4000  voet hooge bergvlakte, waarop  
 het  dorp  Priatin  lig t,  daalt  dan  tot  eene  vrjj  gelijkmatige hoogte  
 van  ruim  2500  voet,  maar  stijgt  in den Bägä Djambangan, waar  
 het gebergte een zuiver vulkanischen oorsprong begint te toonen, tot  
 6984  voet,  om  daarna  eerst weder allengs te dalen en dan naar den  
 Dieng  op  te  rijzen.  Noord-  en  zuidwaarts  stralen,  vooral  in  de  
 nabijheid  van  den  Slamat,  vele  dwarsjukken  uit, het meest  echter  
 naar  de  zuidzijde.  Daar  Java  hier  het  smalst  is  en  het  centraalgebergte, 
   dat  echter veel meer tot de noord- dan tot de zuidkust  
 nadert, de water scheiding vormt en nergens wordt doorgebroken, kunnen  
 hier  geene  aanzienlijke rivieren voorkomen. Aan  de noordzijde  
 zijn  de  voornaamste  de  Kali  Pamali  in  Brebes,  het  westelijk  
 regentschap  van  Tagal,  de  Kali  Tjomal  in  Pamalang,  het  oos-  
 telijk  regentschap  derzelfde  residentie,  de  Kali  Oeloe  Djami,  
 die  aan  de  hellingen  van  den  Bägä  Djambangan  ontspringt  en  
 voor  een  deel  de  grens  tusschen  Tagal  en  Pekalongan  vormt,  
 en  de  Kali  Pekalongan,  die  eenige  meerdere  bekendheid  alleen  
 daaraan  dankt  dat  zij  längs  de  hoofdplaats  van  dien  naam  naar  
 zee  stroomt.  De  beken  die  naar  de  zuidzijde  afvloeien,  en waar-  
 van  de  op  de  oostelijke  helling  van  den  Slamat  ontspringende  
 Klawen  en  de  van  den  Bägä  Djambangan  afvloeiende  Pekaija-  
 ngan  de  voornaamste  zijn,  vereenigen  zieh  bijna  allen  met  de  
 Kali  Serajoe  of  rivier  van  Banjoemas,  die  wij  straks  nader  zullen  
 leeren  kennen. 
 Bij  den  Dieng  houdt  de  centraalketen  op  een  enkele  smalle  
 rüg  te  zijn.  IJij  breidt  zieh  uit  tot  een  hoog  gebergte  met  tal-  
 rijke  kraters,  vlakten  en  meren,  onuitputtelijk  in  merkwaardig-  
 heden  van den meest verschillenden aard, bij welke wij  echter thans  
 niet  mögen  verwijlen.  De  hoogste  kam  van  het  Dieng-gebergte,  
 de Prahoe, daalt naar de oostzijde zachtkens in divergeerende lengte-  
 ribben  af,  die  vervolgens,  in  minder  hooge  bergruggen  over