
 
        
         
		hoofd  eener  moskee,  imäm,  voorganger  bij  de  dagelijksche gebeden, 
   is.  In  Oost-Java  heeten  de  dorpspriesters  veelal modins, en  
 men  onderscheidt  er  dus  tusscben de  modins  van  den pangoeloe,  
 die  bij  de  moskeeen werkzaam zijn, en de modins van de dessa’s *).  
 De  verklaring  ligt  waarschijnlijk  daarin,  dat  de  dessapriesters  
 zehren  tot  de  gebeden  oproepen.  Waar  de  dorpspriester  vroeger  
 belast  was  of  nog  is  met  het  innen  van de djakat, eene  opbrengst  
 ten  behoeve  van  geestelijkheid  en  armverzorging  die  wij  nog  
 nader  zullen  leeren  kennen,  heeten  zij  amil,  een  Arab.  woord  
 dat  ontvanger,  penningmeester,  beteekent.  Deze  naam  is  overal  
 in  de  Soendalanden  in  gebruik.  Het moeilijkst  te  verklären  is de  
 naam  lebe,  een  wöord  van  zeer  onzekere  afkomst,  dat  als  de  
 naam  der  dorpspriesters  in  verschillende  deelen  van  Java  vermeld  
 wordt. 
 Scberper  dan  door  de  namen  zijn  de  gewone  priesters  door  
 hunne  plaats  in  de  maatschappij  en  door  hunne  wijze  van  be-  
 noeming  van  de  moskeepriesters  gescheiden.  Zij  behooren, even  
 als  de  Russische  popen,  tot het  volk,  zijn  altjjd  leden van het  
 dorpsbestuur,  en  worden  uit  het  volk  door  het  volk  gekozen.  
 Daarom  begrijpen  zij  ook  den  godsdienst  zooals  het  volk,  en  
 deelen  in  al  zijne  Polynesische  en  Brahmaansche  bijgeloovighe-  
 den; daarom gaan zij evenzeer voor bij de offers aan de beschermgees-  
 ten  der  dessa s  en duizend andere aan den Islam vreemde gebruiken  
 en  pleehtigheden,  als  bij  de  vereering  van  Allah  door  gebed,  
 vasten  en  gaven.  Eenige  bekendheid met al d ie, zoo heidensche als  
 Mohammedaansche  ceremonien  (waartoe  vooral  ook  het  naar den  
 eisch  dooden  van  slaehtvee  en  kippen behoort) en de daarbij uit te  
 spreken formules en gebeden, vaak van vader tot zoon overgeleverd;  
 de  kunst  om  den  Koran  naar  de  regelen  op  te  dreunen  of  op te  
 zingen  (dien  ook  te  verstaan  wordt  minder  noodig  geacht),in  de  
 dorpsschool  of  bij  een  korter  of danger  verblijf aan  een  hoogere  
 priesterschool  of  pesantren  opgedaan;  een  enkele  maal  ook  een  
 bedevaart  naar  Mekka  en  een  langer  verblijf  in  Arabie,  het  
 heilige  land van den  Islam,  —  dit  zijn  de gewone aanbevelingen. 
 *)  T.  v.  N .  I .  1853.  I .  92. 
 Yan  vereischten  kan  men  niet  spreken,  daar  geen  bepaalde  
 regel  voor  wat  men  kennen  moet  is  'voorgeschreven,  en  wer-  
 kelijk  vele  kaoems  zelfs  lezen  noch  schrijven  kunnen.  De  wijze  
 van  verkiezing  is  zeer  verschillend.  Nu  eens  berust  zij  bij  
 het  dorpshoofd,  dan  eens  bij  het  dorpshoofd met  de  oudsten,  
 dan  weder  bij  al  de  meerderjarige  mannelijke  gemeenteleden.  
 Het  is  een  plaag  voor  dengeen  die  Javaansche  instellingen  be-  
 schrijven  wil,  dat  alles  plaatselijk  in  het  oneindige  verschilt, en  
 geene  beschrijving  schier  in  zoo algemeene trekken kan ontworpen  
 worden,  dat  zij  overal  juist  blijft.  Dit  is  ook  hier  weder  het  
 geval  en  is  in  de  laatste  jaren  nog  erger  geworden.  Want  men  
 beweert  dat  het  karakter  der  dorpspriesters  allengs  eene  groote  
 verandering  begint  te  ondergaan;  dat  zij  meer  en  meer  onder  
 den  invloed  komen  der  moskeebesturen;  dat  de  pangoeloe’s zieh  
 in  vele  streken  de  benoeming  der  dorpspriesters  beginnen  aante  
 matigen;  dat  de  onschadelijke  kipppenslachter,  de  naieve  voorganger  
 bij  heidensche  gebruiken,  de  deelnemer  aan  den  gewo-  
 nen  arbeid  der  dessabewoners  in  hunne  sawahs,  waarvan  hij  
 bij  de  jaarlijksche  verdeeling  een  wat  grooter  aandeel  dan  de  
 gewone  kleine  man  pleegt  te  ontvangen,  traps wijze  herschapen  
 wordt  in  een  fanatieken  ijveraar  voor  de  Orthodoxie  en  eenwerk-  
 tuig  in  de  handen  der  hoogere  priesterschap  ‘).  Deze  verschijn-  
 selen  hangen  samen  met  eene  in de  laatste jaren  inveleteekenen  
 kenbare  verlevendiging  van  den  Mohammedaanschen  ijver,  ver-  
 moedelijk  aan  de  sterke  vermeerdering  van  het  aantal  hadji’s  
 in  de  binnenlanden  toe  te  schrijven.  Ook  de  djakat  wordt,  zegt  
 men,  in  den  laatsten  tijd  strenger  dan  vroeger  geind,  en  de  
 heer Holle heeft zelfs in de Soendalanden eene toenemende zucht opge-  
 merkt om de Arabische kleederdracht na te volgen. W at vroeger nimmer  
 gebeurde,  men  ziet thans  ook vrouwelijke hadji’s in Arabisch  
 costuum,  en  in  Bandong  begint  het  onder  aanzienlijke  vrou-  
 wen  in  den  smaak  te  komen,  zieh  slechts  gesluierd  op  straat  
 te  vertoonen  2). 
 Sollewijn  Gelpke  in  Gids  1874.  I.  71. 
 2 )T .  v.  h.  B.  G.  XX.  238.