
 
        
         
		die  under  het  bespelen  al  of  niet met de  vingers gesloten worden. 
 Een  ander  blaasinstrument  is  de  selomprët,  een  naam  die  uit  
 ons  t r omp e t   verbasterd  schijnt,  ofsehoon  het  instrument weinig  
 op  onze  trompetten  gelijkt.  Het  is  namelijk  van  djati-  of  ander  
 hard  hout  vervaardigd,  heeft  een  mondstuk  in  de  manier  van  
 dat  onzer  klarinet,  een  gaatje  aan  de-onderzijde  waartegen  de  
 speler  den  duim  houdt,  zes  gaatjes  aan  de  bovenzijde  die  men  
 al  of niet  met  de  vingers  sluit,  en  loopt  alleen  op  de  wijs  eener  
 trompet  wijd  uit  aan  het  benedeneinde. Men  gebruikt  dit  instrument  
 nooit  bij  de  wajang  poerwä  of  gëdog,  maar  dikwijls  bij  de  
 wajang  karoetjil.  Men  kent  ook  nog  een  soort  van  fluit  of  
 klarinet,  die  met  een  uit  het  Perzisch  verbasterden  naam  sroeni  
 genoemd  wordt,  en  dus  waarschijnlijk  van  Perzischen  oorsprong  
 is.  Het  komt  mij  voor  dat  de  gamëlan  sroenèn,  die  bij  huwe-  
 lijksoptochten  en  feesten  door  den  geringen  Javaan  gebruikt  
 wordt,  daarvan  den  naam  heeft,  ofsehoon  ook  daarbij  thans  de  
 gewone  selomprèt  sebijnt  gebruik  te  worden. 
 Yeel  grooter  verscheidenheid  heerscht  in  de  instrumenten  
 waarop  de  tonen  worden  voortgebracht  door  er  op  te  slaan.  
 Onder  deze  zijn  sommige  eenklankig,  en  worden  dus  slechts  nu  
 en  dan  vernomen,  waar  de  eenige  toon  dien  zjj  kunnen  voort-  
 brengen  op  zijne  plaats  is.  Op  andere  echter  kan  men  reeksen  
 van  tonen  voortbrengen , evenals op onze glas- en toetsharmonica’s ,  
 het  hout-en-stroo-instrument  en  dergelijke.  Dit  laatste  is  vooral-  
 het  geval  bij  de  velerlei  slaginstrumenten  die  van  houten  of  
 metalen  toetsen  voorzien  zijn,  en  waartoe  de  gambang,  de  sa-  
 ron,  de  dëmoeng,  de  slentëm  en  de  gëndèr  behooren. 
 De  gambang,  soms  gambang  kajoe,  d. i. houten gambang,  genoemd, 
   omdat  men  aan  de  straks  te  vermelden  saron  ook  wel  
 den  naam  van  gambang  gongsä,  d.  i.  metalen,  gambang,  geeft,  
 bestaat  uit  een  Vierkanten  houten  bak,  die  naar  de  rechterzijde  
 smaller  toeloopt.  Op  de  längste  bovenzjjden  ligt  een  vlechtwerk  
 in  den  -vorm  van  een  kussentje,  terwijl  16  à  18  toetsen,  uit  
 langwerpig  Vierkante  blokjes  djati-hout  bestaande,  metdeuitein-  
 den  op  die  kussentjes  rusten.  Men  bespeelt  dit  instrument  met  
 twee  taboeh’s  of  hamertjes,  bestaande  uit  ronde,  aan  de randen 
 met  laken  of  flanel  bekleede  plankjes,  in  wier  midden  een  als  
 handvatsel  dienend  stokje  bevestigd  is.  De  saron  komt  met  de  
 gambang  in  vorm  geheel  overeen,  maar  heeft  metalen  in plaats  
 van  houten  toetsen,  en  wordt  bespeeld  met  een  enkelen  taboeh,  
 geheel  van  hout  en  den  vorm  hebbende van een hamer.  De saron  
 heeft  echter  veel  minder  toetsen  dan  de  gambang,  zes  indien  
 zij  voor  een  saléndro-,  zeven  indien  zjj  voor  een  pélog-orkest is  
 bestemd.  Een  dergelijk  onderscheid  bestaat  natuurlijk  ook  bij de  
 gambangs;  maar  beide  instrumenten  zijn  soms  van  eenige extra-  
 toetsen,  soroggan  geheeten, voorzien,  waarvan  men  zieh bedient  
 om  hetzelfde  instrument  voor  de  andere  toonsoort  te  gebruiken. 
 De  demoeng  bestaat  almede  uit  een  langwerpig  vierkanten  
 bak,  maar  waarvan  de  körte  zijden  een  weinig  boven  de  lange  
 uitsteken.  Op  de  lange  zijden  zijn  pennen  aangebracht,  waarop  
 groote  uitgebogen  toetsen  van  de  bekende,  uit  tin  en  koper  
 samengestelde  compositie,  die ,de  Javanen  gongsä  noemen,  door  
 middel  van  gaatjes  zjjn  gehecht.  Zij  liggen  echter  zoo  los,  dat  
 de  trilling  niet  belemmerd  wordt, wanneer  zij,  zooals gebruikelijk  
 i s ,  met  een  gewonen  houten  hamer worden bespeeld.  De sléntém  
 verschilt  van  de  demoeng  hoofdzakelijk  slechts  door  den  vorm  
 der  toetsen,  die  in  het midden  een ronden  knop  of  verhevenheid  
 hebben.  Deze  instrumenten  hebben  evenveel toetsen als de saron,  
 met  hetzelfde  verschil  in  aantal  naarmate  van  de  toonsoort. 
 Fraaier  van  toon  dan  de  gambang  of  démoeng  is  de  gender,  
 misschien  het  beste  der  Javaansche  instrumenten.  In  een  langwerpig  
 vierkanten,  smallen  en  diepen  houten  bak  staan  naast  
 elkander,  recht  overeind,  een  zeker  aantal bamboe-kokers, twaalf  
 voor  een  saléndro-orkest,  voor  de  gamélan  pélog  waarschijnlijk  
 een  paar  meer,  ieder  van omstreeks twee voet  lengte  ennabijhet  
 boven-  en  het  ondereinde  van  een  ingekerfde  opening  voorzien.  
 Boven  iederen  bamboe-koker  hangt  een  geelkoperen  plaatje  of  
 toets,  van  boven  vlak  met  een  kleine  inbuiging,  naar  de  beide  
 zijden  afhellende.  ledere  toets  heeft  aan  de  beide  uiteinden  een  
 gaatje,  waardoor  een  sterk  gedraaid  koord  loopt,  door  middel  
 van  houtjes  aan  de  hoeken  van  den  bak  zoodanig  gespannen,  
 dat  iedere  toets  juist  boven  den  correspondeerenden  bamboe