
 
        
         
		pefsonen  slechts  ten deele kan vereenzelvigd worden met die klasse  
 van  Javanen,  waarvan  de  Commissaris Generaal van den Bosch in  
 zijne  bekende  „Memorie“  zegt:  „Onder de Javanen wordt eene tal-  
 rijke klasse van Proletariers gevonden. Ongenegen zieh op een bestendig  
 beroep  toe  te  leggen,  dwalen  zij  het  land  rond,  dan  eens  
 arbeidende,  zoo zij  daartoe gelegenbeid vinden, dan weder stelende  
 en  roovende,  zoodat  zij  werkeljjk  gevaarlijk  voor  de  publieke  
 rast  zijn.“  Het  is  aan  die  zwervers,  die  eerst  orang menoempang  
 worden  wanneer  zij  geregeld  werk  in  de  dessa’s  vinden,  dat  
 ook  die  ruwe  gägabouw  in  bet  gebergte  moet  worden  toege-  
 scbreven,  die  tot  zulk  een  roekelooze  vernieling  der  bosseben  
 aanleiding  geeft  ’).  Van  dezelfde  blasse  van  personen  zegt  een  
 ander  schrijver:  „Een  man  zonder  dessa  of  velden  noemt men  
 op  Java  een  melantjong,  een  zwerver,  een  deugniet  2).“ 
 De  middelklasse  in  de  dessa,  die  er  gewoonlijk  de  meer-  
 derheid  der  bevolking  uitmaakt,  bezit  öf  eigen  velden  öf  beeft  
 recht  op  een  aandeel  in  de  gemeenschappelijke.  Men  noemt  hare  
 leden  in  de meeste streken  sikep,  welk  woord  eigenlijk  d i e n s t -   
 p l i c h t i g e   beteekent,  omdat  namelijk  de  verplicbting  tot  de  
 heerediensten  eigenlijk  rust  op  de  bezitters  van  den  grond.  In  
 Bagelen  noemt  men  ze  koeli  kentjeng  of  boeli  koewat, in Kadoe  
 koeli  kentjeng  of  koeli  bakoe,  verder  oostwaarts  dikwijls  go-  
 gol.  Zonen  dezer  landbouwers,  die  zelven  boofden  van  huisgezinnen  
 worden,  bebben  recht  om  mede  hun  aandeel  in  de  
 gemeentevelden  te  erlangen;  evenzoo  van  elders körnende vreem-  
 delingen  van  denzelfden  stand,  mits  zij  een  getuigscbrift  van  bun  
 vroeger  dessahoofd  kunnen  overleggen,  en  nadat  zij  een jaar lang  
 ingezeten  der  nienwe  dessa geweest zijn, zonder reden tot Machten  
 te  hebben  gegeven.  Wanneer  de  bevolking  te  groot  wordt  in  
 verhouding  tot  de  bescbikbare  gemeentevelden,  of indien herdee-  
 ling  in  onbruik  is  geraabt,  neemt  men  zijn  toevlucht  tot  den  
 aanleg  van  tegals  in  de  tot  de  dessa  gerekende  mark,  die  later 
 ')   Zie  bl.  516. 
 2)  D’Ablaing  van  Giessenbur-g,  Is  het  ontw.  der  cultnurWet  op  wettige  grondslagen  
 daargesteld?  13. 
 zooveel  mogelijk  in  sawahs  worden  herscbapen  *),  of men  zendt  
 een  deel  der  bevolking  uit  tot  vestiging  van  een  doeboeh  2),  
 waaruit  dan  later  dikwijls  een  nieuwe  dessa  ontstaat.  Bestaat  
 noch  tot  het  een,  noch  tot  bet  ander  gelegenheid,  dan  is  het  
 noodzakelijk  gevolg  dat  de  aandeelen  te  klein  worden  om  een  
 gezin  te  onderhouden.  Er  ontstaat  dan  in  de  dessa  overbevolking  
 en  armoede.  Hoe  men  ooit  heeft  kunnen beweren,  dat de Javaan-  
 sche  instejlingen  daarvoor  vrijwaren,  is  mij  een  raadsel.  De  te  
 groote  versnippering  der  velden  is  reeds  hier  en  daa r,  vooral in  
 de  volkrijke  gewesten  van  Midden-Java,  een  werkelijbheid  geworden  
 en  zal  er  meer  en  meer  wränge  vrucbten  dragen  s). 
 Om  van  de  wijze  der  verdeeling  een  denkbeeid  te  geven,  
 ontleen  ik  het  volgende  voorbeeld  aan  den  heer  van  Hoevell  4).  
 Wanneer  eene  dessa  van  b.  v.  300  landbouwende  huisgezinnen  
 in  bet bezit  is van 300 bouws sawah, zal bet dessahoofd misschien 4  
 bouws,  ieder  der mindere  boofden  2j ,   elke  prijaji  ongeveer  een  
 bouw  ontvangen,  zoodat  er  of  |   bouw  voor  elken  sikep  over-  
 blijft.  Het  spreebt  intusscben  dat  deze  cijfers  verschillen,  naar-  
 mate  de  dessa  in  verhouding  tot  bet  getal  huisgezinnen  een  
 grooter  of  kleiner  hoeveelheid  sawahs  bezit.  Maar  zelfs  aan  de  
 hier  aangenomen  verhouding  moet  men  niet  te  veel  hechten.  
 Ook  daarin  bestaat  ongetwijfeld  oneindig veel plaatseljjk  verscbil. 
 In  de  laatste  weken  voordat  ik  dit  schreef,  heeft  zieh  in  die  
 gedeelten  van  Java  waar  het  gemeentelijb  grondbezit  heerscht,  
 een merbwaardig  verschijnsel  voorgedaan.  Honderden  dessa’s zijn  
 tot  eene  blijvende  verdeeling  der  gemeentevelden  onder  de recht-  
 hebbenden  overgegaan,  onder  aanmoediging  en  goedkeuring  van  
 het  Indisch  Bestuur.  Het  Opperhestuur  in  Nederland  heeft  dit  
 verschijnsel  eenigszins  bedenkelijk  geacht  en  den  Gouv. Generaal  
 groote  matiging  voorgeschreven,  terwijl  het  verschil  in  ziens-  
 wijze  over  dit  punt . hoofdzakelijk  schijnt  geleid  te  hebben  tot de  
 vraag  om  ontslag  door  den  Heer  Loudon  ingediend  en  door 
 ')  Vgl.  blz.  516.  s)  Blz.  589. 
 3)  Vgl.  de  getuigenissen  die  ik  hieromtrent  bijeen  bracht,  Gids,  1866.  11.316.  Zie  
 ook  T.  v.  N.  I.  1866.  I.  496. 
 4)  Reis  over  Jav a ,  1.  59.