
 
        
         
		wanneer  zij  echter grondig zijn,.  is  hun  smaab  bijzonder walgelijk.  
 Fraaie  en tevens  smakelijke visschen,  maar  meer bij  de inlanders  
 dan  bij  de  Europeanenin  trek,  zijn  ook  de  verschillendesoorten  
 van  teuthidae,  samengevat  onder den naam ikan bronang-bronang. 
 Yeel  merkwaardigs  biedt  ons  de  familie  der  labyrinthiformen  
 of doolhofkieuwige visschen, die in den doolhof van holten en vakken,  
 door  de  zonderlinge,  in  meermalen  gevouwen  platen  overgaande  
 verhreeding  der  boven-keelgatsbeenderen  gevormd,  zooveel water  
 kunnen  hewaren,  dat  zij  geruimen  tijd  op  het  land  kunnen  
 vertoeven.  Tot  deze  familie  behoort  het  geslacht  Anabas  (ikan  
 betokh),  op  Java  vooral  vertegenwoordigd door Anabas  scandens,  
 een  visch  die  uren  achtereen  over  den  grond  kan  kruipen,  
 waardoor  men hem  soms  op aanmerkelijken  afstand van  het water  
 ontmoet,  en  zelfs,  door  middel  der  stekels  van  zijne  buikvin-  
 nen  en  kieuwdeksels,  in  de  ineengewarde  wortels  der  rhizopho-  
 ren  kan  opklimmen  om  zijne  prooi  te  helagen.  Deze  visschen  
 zijn  steeds  in  overvloed  te  bekomen,  doch  als  voedsel  weinig  
 geacht.  Een  tweede  op  Java  voorkomend  geslacht  van  deze  familie  
 is  Betta,  waartoe  de  vechtviseh  (Betta  pugnax)  behoort,  
 dien  de  Maleier s  vaak  in  watervaten  houden  om  zieh  met  zijn  
 strijdlust  en  de  snel  afwisselende  kleurveranderingen  die  hij  bij  
 opgewekten  toom  ondergaat,  te  vermaken.  Het  schijnt  echter  
 dat  deze  merkwaardige visch,  en dus  ook de hier bedoelde wreede  
 liefhebberij,  niet  op  Java  te  huis  behoort,  ofschoon  er  het  geslacht  
 Betta  door  de  soorten  anabatoides  en  trifasciata  vertegenwoordigd  
 is.  Een derde merkwaardig geslacht der labyrinthiformen  
 is  Ophiocephalus,  bij  de  inlanders  ikan  gaboes,  van  welks  vele  
 soorten  Ophiocephalus  striatus  het  menigvuldigst voorkomt.  Deze  
 visschen  onderscheiden  zieh  door  een  zeer  vreemden  vorm.  Hun  
 schedel  is  met  schubben  bedekt,  welke  op  die  der  slangen  ge-  
 lijken (vandaar  hun  naam,  d i e s l a n g e n k o p  beteebent),  en hun  
 lichaam  is  in de lengte gerekt en bijna cylindrisch.  De Europeanen  
 hebben  van  deze  slangachtige  visschen  veelal  een  afkeer,  doch  
 door  de  Chineezen  en  inlanders worden  zij  met  graagte  gegeten.  
 Eindelijk  behoort  tot  deze  familie,  om  van  minder  belangrijke  
 soorten niet te spreken , de koning der Javasche zoetwater-visschen, 
 de  beroemde  ikan  goerami  (Osphromenus  olfax),  wiens  heerlijk  
 vleesch  zoowel  bij  Europeanen  als  bij  inlanders  in  de  hoogste  
 achting  staat,  en die daarom het voorwerp is van kunstmatige teelt.  
 Men  houdt  deze visschen,  die  de  grootte van  een  tarbot bereiken  
 kunnen,  te  Batavia  in  groote  bakken,  welker  water  dagelijks  
 ververscht wordt  en  waarin  men  hen  met  waterplanten  voedt. 
 Een  enkel  woord  over  een visch die tot de  batrachidae behoort,  
 möge deze opsomming van Java’s merkwaardigste visschen besluiten.  
 1k  bedoel  den  Batrachus  pictus,  door  de  inlanders  ikonkodokh,  
 d. i.  paddevisch, genoemd,  omdat hij door vorm, kleur en kwakend  
 geluid  aan  vorschen  of  padden  doet  denken.  Zijn  vleesch  wordt  
 door  sommige  inlanders  als  bedwelmend  geschuwd,  door  anderen  
 echter  zonder  bezwaar gegeten.  Yoor  onsvormt  hij  een  gepasten  
 overgang  tot  de  amphibien,  die  de tweede  klasse der  gewerveldo  
 dieren  uitmaken. 
 Wanneer men met  de bieuwere zoölogie de  slangen,  hagedissen  
 en schildpadden onder den naam van  reptilien tot  eene afzonderlijke  
 orde  van vertebrata  brengt,  blijft  er  voor  de  amphibien  nietveel  
 over.  Daar,  naar ik meen,  de hagediskikkers (saurobatrachiers) op  
 Java  alleen  door  Epicrium  glutinosiim  vertegenwoordigd  zijn,  
 zouden  slechts een paar dozijn van batrachiers te vermelden blijven,  
 die  deels  tot  de  waterkikkers,  deels  tot  de  boombikkers,  deels,  
 tot  de  padden  behooren.  Eene  optelling dier  soorten  zal  niemand  
 hier  verlangen.  De  rawa’s  en  met  water  bedebte  rijstvelden  zijn  
 bevolkt  met  millioenen  kikkers,  die  hun  gekwaak  aan  het.  
 gegons  der  insecten  paren  en  aan  de  reigers  en  ooievaars  over-  
 vloedig  voedsel  verschaffen;  op  zijne  beurt  voert  een  gaarne  in  
 zout  water  levende  kikvorsch,  de  Buna  tigrina,  een  vernielings-  
 oorlog  tegen  de  krabben.  De  boomkikkers,  die  door  dezuigkus-  
 sens  onder  hunne  vingers  het  vermögen  bezitten  om  zieh  aan  
 takken  en  bladeren  te  hechten  en  zieh  met  groote  vaardigheid  
 in  de  boomen te  bewegen,  zijn  onder  anderen  vertegenwoordigd  
 door  het  geslacht  Bhacophorus,  dat  zieh  door  sterk  ontwikkelde  
 teenvliezen  kenmerkt,  die  bij  eene  soort  van  Borneo  zoo  groot  
 worden ,  dat  zij  dit  dier  in  staat  stellen  om  zieh  vliegende  door  
 de  lucht  te bewegen.  Bij den op  Java  voorkomenden Bhacophorus