
 
        
         
		apleveren  het  bijzonder  eigendom  van  den  bewoner  der  hut.  
 Hier  kweekt  hij  zijn  kampong-  of  pager-koffie ') ,  hetzij hij daar-  
 mede  aan  zijne  verplichting  voldoet  of  vnj willig een product teelt  
 dat  echter  steeds  tegen  de  vastgestelde  prijzen  aan  het  Gouvernement  
 moet  geleverd  worden.  Hooge  palmen  en  andere vrucht-  
 boomen  beschütten  de  woning  voor  de  brandende  zonnestralen  
 en  leveren  een  overvloed  van  smakelijke  vruchten  ofaangename  
 toespijs  bij  de  rijst.  Doch  het  zou  overtollig  zijn  hier  op  nieuw  
 die  velerlei  boomen,  struiken  en  kruiden  op  te  sommen,  dieons  
 het  vorige  hoofdstuk  reeds  als  het  voortbrengsel  der  Javaansche  
 erven  en  tuinen  deed  kennen.  Slechts  aan  enkele  gewassen  die  
 alleen  als  sieraad  of  om  de  schoonheid  en  den  geur  hunner  
 bloesems  gekweekt  worden,  zij  nog  een  vluchtig  woord  gewijd. 
 De  meest  geliefde  van  alle  bloemen  bij de Javanen is de malati  
 (Jasmmum  sambac),  een  soort van jasmijn met witte,  zeer geurige  
 bloemen,  waarmede  de  vrouwen  gaarne  het  haar  versieren  en  
 waaruit  men  vluchtige  olien  en  welriekende  wateren  stookt,  die  
 zoowel  voor  het  toilet  als  tot geneesmiddel gebruikt worden. Weinig  
 minder  worden  de  kleine,  witte,  stervormige  bloemen  van  
 de  kembang  tandjoeng  (Mimusops  elengi)  geacht,  die  om  haar  
 liefelijken  reuk  aan  draden  geregen  en  als  kransjes om den haar-  
 knoop  of om  den  hals  gehangen  worden. De tot de magnoliaceeen  
 behoorende  tjampaka-boom  (Michelia  champaka), van wiens zwart  
 hout  men  fraaie  scheeden  voor  wapenen  en , zoo men stukken van  
 voldoende  grootte  kan  vinden,  zelfs  meubelen  vervaardigt, wordt  
 vooral  aangeplant  om  de welriekende gele bloemen, die mede  veel-  
 vuldig  in  ’t  haar worden  gedragen en tot bereiding van reukstoffen  
 dienen.  Hetzelfde kan men  zeggen  van  de  als  narcissen riekende,  
 groenacktige bloemen der kenanga wangi (Cananga odorata), die tot  
 de  anonaceeen  behoort. Beide soortenzietmenbij korven vol op iede-  
 ren pasar en in iedere waroeng (kraam van eetwaren) te koop gesteld.  
 Hierbij  komen  zoowel  de  Befische  als  de Europeesche  rozen , en  
 naast de Zuid-Europeesche Oleanders, ook de verwante djoerei(Nerium  
 odorum),  wier geurige  bloemen velerlei speling van roode, vleeschkleurige  
 en  witte  tinten  ten  toon  spreiden.  Eindelijk  wordt  ook  
 de  van  Amboina  naar  Java  overgebrachte  poedak,  een  soort van  
 pandaan  (Pandanus  moschatus),  om  den muskusachtigen reuk der  
 bloeiwijze  veelvuldig  aangeplant.  De  soka (Pavetta  coccinea), een  
 heester  die  meest  altijd  met  tallooze groote scharlakenroode bloemen  
 prijkt;  de  kembang  sepatoe  of  schoenbloem  (Hibiscus  rosa-  
 sinensis),  die  hären  naam  ontleent  aan  het  gebruik  dat  de  in-  
 landsche  bedienden  van  de  fraaie ,  dubbele,  roode  of  witte 
 bloemen  maken  om  er  bij  het  poetsen  de  schoenen  mede in  te 
 wrijven;  de  nagasari  (Mesua  ferrea),  een  boompje  met  dünnen  
 stam,  zeer  hard  hout  en  groote  witte  bloemen,  worden  onder  
 vele  andere  als  sierplanten  gekweekt.  Ook  verdient  nog  als zoo-  
 danig  vermelding  de beroemde, van Madagaskar ingevoerde pisang  
 ajer  (Ravenala  Madagascariensis),  die  deels  om  de  majestueuse  
 schoonheid  van  gestalte  en  bladeren,  maar  vooral  om  hethelder  
 drinkbaar  water,  dat  steeds,  al  groeit  hij  op  de  dorste plaatsen,  
 in  overvloed  in  zijn  stam  is  bevat,  bijzonder  de  aandacht  tot  
 zieh  trekt. 
 Midden  in  het  dorpsbosch,  en wel doorgaans tegenover eene woning, 
  die zieh door houten gebinte, snijwerk aan de stijlen, meerdere  
 ruimte of andere onderscheidingsteekenen als die van het dorpshoofd  
 aankondigt,  is  een  kleine,  Vierkante,  met  gras begroeide p laats,  
 die  den  naam  van  aloen-aloen  draagt,  en  midden  op  dat plein, 
 waaraan  ook  de  langar  en  in  grootere  dessa’s  de  moskee paalt, 
 verheft  zieh,  als  een  berg  van  groen,  een  reusachtige waringin-  
 of  tjaringin-boom  (Urostigma  benjaminum,  soms  ook  U.  micro-  
 carpum,  nitidum  of  een  andere  verwante  soort).  Deze  boomen,  
 van  oudsher  door  de  Hindoes  en  nog  heden  door  de  Javanen  
 als  heilig  vereerd,  bezitten  in  hooge  mate  de  eigenschap, die wij  
 reeds  vroeger  in  vele  tropische  ficus-soorten  opmerkten1),  om,  
 door  het  uitschieten  van  luchtworteis,  bij stammen  te  vormen en  
 daardoor  loofkroonen  te  dragen  van  verbazenden  omvang.  Het  
 .  in  milden  overvloed  overal  afhangend  levendig  groen  gebladerte  
 laat  geen  enkelen  lichtstraal  door  en  biedt  den  wandelaar  het 
 x)  Bl.  152.  Zie  een  waringm-boom  afgebeeld  bij  de Vriese, Tuinbouw-flora,  I.  p£ 5.