
 
        
         
		nen  den  naam  van  zeevleermuizen;  andere, de torpedo’s , worden  
 om  hun  sterk  electrisch  vermögen  sidderroggen  geheeten. 
 Grooter  is  de  verscheidenheid  der  teleostei  of  beenachtige  
 visseben.  Van  deze  zijn de troskieüwigen (lophobranchii) vertegen-  
 woordigd  door  soorten  van  naaldvisseben  (Syngnathus),  die,  of-  
 schoonzij  anders  inzee  leven,  op  Java  niet  zelden  in zoet water  
 gevangen worden. Voor  de voeding komen deze zeer kleine  visebjes.  
 niet in aanmerking;  hunne  huisbouding  is  daardoor merkwaardig,  
 dat  het  manneige  een  zak  heeft  waarin  bet  de  eieren  uitbroedt  
 die  het wijfje  er  in  legt. 
 Worden  de  troskieüwigen  om  hun  gering  volumen  als  spijze  
 versmaad,  om  andere  redenen  is  dit  het  gevalmet  de  scleroder-  
 men  en  gymnodonten,  die  te  zamen  de  groep  der  plectognatben  
 uitmaken.  De  sclerodermen worden verworpen  wegens de  beenige  
 hardheid  hunner  huid  of  omdat  men  hun  vleesch  voor vergiftigd  
 houdt.  Zij  zijn  in  de  Javascbe  wateren  vertegenwoordigd  door  
 soorten  van  de  geslachten  Ostracion,  Babstes  en  Monaoantbus.  
 Vooral  de  eerste verdienen een  bijzondere vermelding wegens haar  
 rijken  kleurendos,  en  meer  nog wegens  haar wonderlijken vorm,  
 die  haar  in  onze  taal  den  naam  van  köffer-  of strijkijzervisschen  
 heeft  doen  geven.  Het  liebaam  is  namelijk  gevat  in  een  drie- of  
 vierhoekig  pantser,  uit  zesboekige  platen  samengesteld,  en  dat  
 slechts  openingen  heeft  voor den kop,  den staart  en de zeer kleine  
 vinnen.  Ook  bij  de  hoornvisseben (Balistes)  is  de  huid hard,  ruw  
 en  als  met wratten  bedekt,  terwijl  zij  längs den  staart  en op den  
 rüg  met  eenige  evenwijdige  rijen  van  boornaebtige  stekels  ge-  
 wapend  zijn.  Aan  het  vleeseh der  gymnodonten  of naakttandigen,  
 door  Diodon  en  Tetrodon vertegenwoordigd, worden bedwelmende  
 eigenschappen  toegeschreven.  Van  de  vele  familien  van  visschen  
 die  op  en  bij  Java  voorkomen,  zijn  de  lophobranchii,  sclerodermen  
 en  gymnodonten  de  eenige  die  nooit  door  de  inlanders  
 worden  gegeten. 
 De derde groep der beenachtige visseben vormen de physostomen,  
 van welke de  familie der muraenidae of palingen  en alen en  die  der  
 clupeidae of haringen door tal van soorten op Java vertegenwoordigd  
 zijn.  De muraena’s  komen  deels  in  de  zoete,  deels  in  de  zoute 
 wateren  voor  en  vele  soorten  evenaren  door  levendigbeid  van  
 kleuren  de  sebitterendste  slangen.  De  rivier-muraenen  heetenbij  
 de  inlanders  ikan  moa;  zij  zijn  weinig  minder  smakelijk  dan  de  
 Europeescbe  palingen,  maar  moeten,  daar  zij  niet  menigvüldig  
 zijn,  te  Batavia  duur  betaald  worden.  Nog  zeldzamer  is  daar de  
 zeepaling ,  die  eene  lengte  van  vier  tot  vijf  voet  bereikt;  maar  
 zijn  vleesch  is  veel  minder  fijn  en  smakelijk,  Van  de  clupeidae  
 verdient  in  de  eerste  plaats  vermelding  het  geslacht  Clupea  of  
 de eigenlijke haringen, onder welker vele soorten  de  ikan  tembang  
 en  ikan  boelan-boelan  bet  menigvuldigst  voorkomen.  Onder  de  
 verwante  geslachten  wordt  eene  kleine  söort  van  EngrauliS,  de  
 ikan t r i ,  bij  millioenen gevangen.  Maat  de vöor Java belangrijkste  
 visch  uit  deze  groep  is  de  ikan  bandeng  (Cbanos  of Lutodeira  
 orientalis),  die,  versch  of  gerookt,  een  zeer  smakelijk  en  ge-  
 zond  voedsel  oplevert,  en  vaak,  na  eerst  gekookt  of  geroosterd  
 te  zijn,  naar  de  binnenlanden  vervoerd  wordt,  waat  bij  steeds  
 tot goeden  prijs  koopers vindt.  De teelt van dezen zeeviseh in längs  
 het strandnangelegde Vijvers,  tambaks geheeten, is daarom in Soe-  
 rabajaen  andere oostelijke  residentien van Java een milde bron van  
 welvaart voor debevolking. Van de overige familien der physostomen  
 komen de  esocieden of snoeken op Java bijha niet voot;  de  visschen  
 die de  Europeanen  te  Batavia  met  den  naam  snoek  aanduideh,  
 behooren tot  bet  geslacht Sphyraena,  dat wij eerst veel  later znllen  
 ontmoeten.  Menigvüldig  zijn  daarentegen  de sootten  der verwante  
 scomberesöcidae, waaronder Exocoetus Javanicus, door de inlanders  
 ikan  terbang  (vliegende visch)  genoemd,  omdat  zijne  borstvinnen  
 zoo groot zijn  dat zij hem tot vliegen in staat stellen,  door de  gastro-  
 nomen zoo hoog wordt  geacht,  dat  zij zijn zeldzaainheid  betreuren. 
 Onder  de  nog  overige  familien  van  physostomen  zijn  de  gewichtigste  
 voor  Java  de  cyprinidae  of  karpers  en  de  siluridae  
 of  meervallen.  Zijn  ook  vele  karpersoorten  weinig  smakelijk  en  
 worden zij  alleen  door de ärmere inlanders genuttigd,  twee  soorten  
 zijn  er  die  zoowel  door de  Europeanen  als  door  de  inlanders  tot  
 de  lekkerste  visschen  gerekend  worden,  en in de Preangerlanden,  
 waar  ze  het  gemis  van  zeeviseh  moeten  vergoeden,  op  groote 
 schaal  in  vijvers  (pengampangs)  worden  geteeld.  Deze  soorten 
 14*