
bodem schijnt bet djatihout in het geheel niet te kunnen gedijen.
Eindebjk resten ons in dit vhichtig overzicht nog de oorspronkelijke
, boogstammige, uit allerlei boomsoorten gemengde wouden
ter beschouwing. Men vindt ze zoowel in de vlakten, b. v. in
die van Ivediri en B b tar, van Lemadjang en Probolinggo,
als längs de hellingen der bergen opklimmende, tot zij in de
oorspronkelijke wouden der tweede zone overgaan. Wil men de
pracbt der tropische vegetatie in al baren luister bewonderen,
en scbroomt men niet door den rijkdom van yormen overstelpt
te worden, dan betrede men die maagdelijke wouden. Wie
bet in de werkelijkheid beproeft, zal wel doen eene voorhoede
yan een aebt- k tiental gespierde Javanen, met hakmessen
gewapend, vooruit te zenden, om de struiken en struweelen,
wier dichte massa hem den weg verspert, voor zijne voeten
weg te kappen; wij kunnen, dank zij vooral de nasporingen
yan den onvermoeiden Jungbuhn, dien zwaren tocbt in de ver-
beelding voibrengen, zonder een oogenbbk den gemakkelijken
leunstoel te yerlaten. Het is moeilijk te beslissen, of de oorspronkelijke
bosschen in de eerste of in de tweede zone de grootste
afwisseling bieden, bet schijnt echter dat de tweede of gematigde
gordel denheeten ook in dit opzicht nog overtreft, gelijk bij hem
stellig in de hoogte der grootste woudreuzen te boven gaat. Doch
bepalen wij ons vooreerst tot de wouden der laagste zone en trachten
wij ons altbans in bet algemeen eene voorstelling daarvan te yormen,
al moeten wij ons wat de merkwaardigheden' yan de bijzondere
gewassen betreff, met een enkelen greep hieren daar vergenoegen.
Beginnen wij met de opmerking dat het oorspronkelijke woud
derheete zone in de eerste plaats bestaat uit een oneindig aantal soor-
ten yan boogstammige boomen% zeer ongelijk yan hoogte, gemiddeld
80 voetbereikende, maar zoo dat enkele reuzen zieh i , ja | boven
die gemiddelde hoogte verheffen, en daarentegen de fleus-soorten,
bij eene hoogte die veelal beneden het gemiddelde blijft, zieh meer
door den verbazenden omvang yan haar dicht loofgewelf kenmer-
ken; dat onder de schaduw van deze hooge boomen een wereld
van struiken en kleinere booinpjes een ondoordringbaar kreupel-
hout vormt; dat overal waar die boomen en struiken öok maar
het kleinste plekje yan den grond vrijlaten, dichte beddingen van
varenkruiden groeien, bekerplanten (nepenthaceeen) met hare zon-
derlinge, kruikvormige, vaak fraai gekleurde bladbuizen over den
bodem slingeren, of cissus-soorten, die op het benedenste hout-
achtige deel haars stengels de parasietische reuzenbloemen der
Bafflesia’s dragen, eerst eilen ver door de varens en andere
kleine planten heenkruipen, om zieh dan op te richten en tot in
de toppen van het omringende geboomte te klimmen; dat de
ranken der lianen, tot in het hoogste loofgewelf stijgende, zieh
in alle richtingen van den eenen boom naar den anderen uitstrekken,
als festoenen met bossen yan bladeren en bloemtrossen getooid;
eindelijk dat iedere groote boomstam een nieuwe wereld van pseu-
doparasietische planten, mossen, varens en orchideeen draagt?
die zijne twijgen als met tapijten en zachte kussens bekleeden.
Onder de hooge boomen komt aan de magnoliaceeen en anona-
ceeen de voorrang toe. Onder de eerstgenoemden heeft Aroma-
dendron elegans eene bittere, aromatische schors en een sterk
duurzaam hout, terwijl verschillende Michelia’s het woud door
hare veelal geelachtige, welriekende bloemen versieren; onder de
andere verdient Stelecbocarpus burahol verm eiding, een boom
die in het wild alleen in de zuidelijke streken der Soendalanden
groeit, maar om het smakelijke, goudgele vleesch zijner vruchten
wordt aangekweekt. Men zegt dat van ouds in het rijk yan
Jogjakarta het recht om deze vrucht te genieten aan den sultan en
de prinsen van den bloede was voorbehouden, en de geringe Javaan
die haar durfde eten, met den dood gestraft werd. Doch de genoemde
boomen behooren nog niet tot de woudreuzen, die hunne kruin
boven al het overige geboomte verheffen; daartoe rekent men vooral
Mimusops acuminata, Spathodea gigantea en Irina glabra. De stam
van dezen laatsten, tot de Sapindaceeen behoorenden boom bestaat
aan denvoet uit straalvormige lijsten, die zieh vereenigen in een
kolossale zuil, gekroond door een loofgewelf waarvan de oppervlakte
120 voeten boven den grond met bloemen gesierd is. Zulke in
lijsten uitstralende stammen worden bij vele boomen van Java’s
oorspronkelijke wouden aangetroffen; zij leveren aan de inlanders het
hout voor de uit een enkele schijf bestaande räderen hunner pedati’s.