
Yolslagen gemis aan palmen, zelfs de rotansoorten niet uitgezon-
derd, terwijl daarentegen de boomvarens eene grootere hoogte erlangen;
een groot overwichtvanvaccineeenenericaceeen,zooals Yac-
cinium ellipticum, Gaultheria punctata. en leucocarpa, Rhododendron
tubiflorum en retusum; in het algemeen een onderdrukte
wasdom, zoodat het geboomte gewoonlijk slechts tot 15 ä ^0 en
nergens hooger dan 30 voet stijgt; körte, kromme, bultige stammen,
die zieh reeds op geringe hoogte boven den bodem intakken
yerdeelen; gekronkelde, yaak zonderling gebogen en meestal
zijwaarts gerichte takken; schermachtige, breeduitgestrekte loof-
kroonen, die bijna allen met een grooten rijkdom van bloemen
prijken; schaarschheid en in de hoogste streken gemis van para-
sietachtige orehideeen; geringer aantal van op de boomen groei-
ende varens, bij toenemende menigte van korst- en bladmossen,
zoowel op de rotsen en de aarde, als op de stammen en takken
der boomen; een grooter aantal kruidachtige op den bodem
groeiende planten dan ergens in de lagere zonen wordt aange-
troffen, en doorgaans behoorende tot geslachten die in de' heete
laaglanden van Java ontbreken, maar in noordelijker gelegen
gewesten te huis zijn; toeneming van Lycopodiums en andere
kleine, rankende planten op den steeds steenachtiger wordenden
bodem; en eindelijk, tot vervanging van het alang-gras, datniet
hooger stijgt dan 7000 voet, op vele plekken een vaalkleed van
Festuca nubigena — ziedaar de voornaamste karaktertrekken,
waardoor zieh de plantengroei dezer zone onderscheidt.
Onder de vele fraaie, maar een meer Europeesch dan tropisch
karakter dragende bloemen die deze zone kenmerken, willen
wij nog eene enkele bijzonder vermelden, de Primula imperialis,
die alleen op den Pangerango schijnt voor te komen. Deze schoonste
der primulaceeen spreidt hare sierlijke bloemen alleen in de
schadnw der kreupelboschjes ten toon; zij heeffc een langen, sterken
stengel, die soms meer dan drie voet hoog is, en in plaats van
een enkelen bloemtros aan het einde, gelijkonze sleutelbloemen,
onderscheidene boven elkander geplaatste bloembundels, die in
kransen of verticillen gerangschikt zijn.
Z E Y E I D E H O O F D S T U K .
Ongewervelde dieren.
In zijn uitgebreid werk over Java heeffc Junghuhn met de
beschrijving van ieder afzonderlijk plantengebied ook een tafereel
verbonden van het dierlijk leven dat zieh daarin vertoont. Deze
methode heeffc groote voordeelen; zij wij st ons dadelijk de plaats
aan die elke diersoort in de schepping inneemt, en sehetst bij
het tafereel van het landschap tevens de stoffage die het verle-
vendigt. Nogtans konden wij zijn voorbeeld niet volgen, indien
wij in onze schets van het dierenleven op Java niet te zeer wilden
achterblijven bij de betrekkelijke volledigheid die wij ons voor-
stellen. Niet alleen de velden en wouden, ook de wateren van zeeën
en rivieren zijn met ontelbare soorten van dieren bevolkt, en van
de dieren des lands zijn er vele die' in geen bepaald plantengebied
te huis behooren. Bovendien heeffc Junghuhn hoofdzakelijk
sleehts op de woonplaatsen der hoogere dieren gewezen, en enkel
bij uitzondering zijne opmerkingen uitgestrekt tot sommige dier
lagere diersoorten, waarvan het overstelpend aantal dat der voor
den mensch meer gewichtige zoogdieren, vogelen, visschen en
kruipende dieren eindeloos overtreft. Onze kennis van de ongewervelde
dieren van Java is ver genoeg gevorderd, om een algemeen
denkbeeid te geven van den vèrbazenden rijkdom die ook in
dit opzicht het eiland onderscheidt, maar zij zou ons dikwijlsin
den steek laten, wanneer wij het wilden beproeven de bosschen
en beemden met wetenschappelijke juistheid met insecten en
andere lagere dieren te stoffeeren. Wij moeten dus een anderen
weg inslaan, en zullen, zonder ons al te streng te binden, in