
 
        
         
		wijde  baai  werden  bespoeld,  en  ook  grootere  schepen I tot  
 kort  onder  den  wal  konden  ankeren.  Thans  is  de  omvang  der  
 baai  door  bet  slijk  der  in  haar  uitmondende  rivieren  en  door  
 de  riffen die de polypen  alom  rondoxn  de  in haar  gelegen  eilandjes  
 hebben  opgebouwd,  aanmerkelijk  beperkt;  een  breede gordel van  
 moerassen  omzoomt  het  zuiden  der  baai  en  scheidt  Bantam  van  
 zee;  grootere  schepen  kunnen  niet  langer een ankerplaats vinden,  
 daar  de  diepte  niet  meer  dan  vier  vademen  bedraagt,  en  alles  
 voorspelt  dat  weldra  de  baai  van  Bantam  alleen  nog  in  de  ge-  
 schiedenis  een  plaats  zal  behouden.  De  schadelijke  uitdampingen  
 der  moerassen  hebben  een  groot  deel  der  bevolking  langzamer-  
 hand  van  het  strand  der  baai  verdreven,  en zijn oorzaak geweest  
 dat  de  zetel  des  bestuurs  naar  het  dieper  landwaarts  gelegene  
 Serang  is  verlegd. 
 Yan  de  veelvuldige  eilandjes  die  voor  en  in  de  baai  van  Bantam  
 verspreid  liggen,  is  het  voornaamste  Poelo Pandjang  of  het  
 Lange  eiland,  aan  hare  noordwestelijke  invaart  gelegen.  Dit  ei-  
 land  bestaat  uit  koraalsteen,  die  veel  tot  kalk  gebrand  wordt,  
 is  een  uur  lang  en  een  half  uur  breed,  en  is bewoond door eene  
 bevolking  van  ongeveer  300  zielen;  uit  verschillende  eilanden  
 van  den  Archipel  samengevloeid,  maar  waaronder  eene  vestiging  
 van  Boegineesche  kooplieden  de  eerste  plaats  bekleedt.  De  aan-  
 slijking  gepaard  met  de  vlijt  der  bevolking  heeft  den  bodem  
 vruchtbaar  gemaakt,  maar  het  gebrek  aan  goed  water is oorzaak  
 dat  de  bewoners  morsig  zijn  en  aan  huidziekten  lijden. 
 Yan  Tandjong  Pontang  oostwaarts  opvarende  ontmoet  men  
 eerst  de  uitstekende  punt  Tandjong  Kaik  en  vervolgens  den  
 hoek  Oentoeng  Djawa  (Java’s  heil),  die  de  westelijke  grens  
 vormt  der  baai  van  Batavia,  gelijk  de  hoek  van  Krawang  de  
 oostelijke.  Op  grooteren  of  kleineren  afstand  van  de  kust  liggen  
 eene  menigte  kleine  eilanden,  meerendeeis  koraalrotsen  met  
 altijddurend  groen  bedekt,  en  niet  of  slechts  tijdelijk  door  in-  
 zamelaars  van  agar-agar  en  tripang  bewoond.  Ofschoon  deze  eilanden, 
   dikwijls  onder  zeer  zonderlinge  namen, zooals Menschen-  
 eter-eiland,  Groot  en  Klein  Kombuis,  enz.,  aan  de  zeelieden  
 wel  bekend  zijn,  verdienen  zij  in  onze  beschrijving  geene  opzettelijke  
 vermelding.  Dit  is  echter  het  geval  wel  met  het  eiland  
 Onrust,  door  de  inlanders Poelo Kapal of Scheepseiland genoemd,  
 en  aan  de  westelijke  invaart  der  baai  van  Batavia  gelegen.  
 Dit  eiland  was  de  groote  scheepstimmerwerf  en  het  voorname  
 tuighuis  der  Oost-indische  Compagnie,  waar  men alle werktuigen  
 en  materialen  bijeen  vond,  om  de  grootste  schepen  even  gemak-  
 kelijk  als  in  het  vaderland  te  hersteilen,  en  zelfs  des  noods ge-  
 heel  nieuwe  te  bouwen.  Men vond  er  groote zaagmolens, een 
 ruimen  vijver  om  het  hout  in  te  bergen,  zware kranen om  de 
 schepen  mee  op  zij de  te  wenden,  en  tot  beveiliging  een  onre-  
 gelmatig,  uit  vijf  bastions  samengesteld  fort.  De  werklieden  bestanden  
 deels  uit  slaven  en  ballingen,  deels  uit  zoogenaamde  
 vrijen,  die  echter  zelden  verlof  kregen  om  naar  Batavia  tegaan,  
 en  aan  een  streng  toezicht  van  den  kant  des  bevelhebbers  on-  
 derworpen  waren.  De  bedrijvigheid die hier  heerschte, wordt door  
 de  Marre  in  zijne  dichterlijke  beschrijving  van  Batavia  tamelijk  
 levendig  in  de  volgende  regelen  geschetst: 
 vO  dierbaar  e ila n d ................. 
 Daar  ’t  alles  woelt  en  slaaft  en  eeuwig  onrnst  is, 
 Daar  zelfs  de  nacht  verstuift  en  hare  dnisternis, 
 Als  dnizend  stemmen  en  ontelbre  hamerslagen 
 De  zon,  als  voor  den  tijd,  uit  ’s  werelds  kimmen  jagen. 
 Hier  sloopt,  hier  bouwt,  hier  klutst,  hier  voegt  men  in  ’t   verband; 
 Daar  staat  het  zeegevaart  door  heet  harpuis  in'hrand. 
 ’t  Javaansehe  strand  weergalmt  door  znlk  een  woest  geschater, 
 Op  vleugels  van  den  wind  gevlogen  over  ’t  water. 
 De  zwarte  Pekpunt1)  hlaakt  door  een  onleschbren  gloed. 
 De  smook  vervult  de  lucht,  de  bijl  en  dissel  woedt, 
 Sloopt  bosch  bij  bosschen  uit  al  de  oostersche  waranden. 
 Een  berg  van  ijzer  uit  de  noordelijke  landen  
 Verdwijnt  hier  uit  het  oog.  Een  stroom  van  pek  en  teer  
 Vloeit  längs  het  eiland,  dat  gestadig  vraagt  om  meer. 
 Men  sleept,  men  torscht  alom  met  balken ,  sparren,  deelen, 
 Het  woelt  en  snort  rondom  de  wondre  zeekasteelen, 
 Of  al  de’ y?erejd  hier  alleen  in  arbeid  was.» 
 Doch  van  al  dien  luister  bleef  weinig  over  na  het  bezoekdat  
 in 1800  door  een  Britsch eskader,  onder bevel  van  kapitein  Ball, 
 ')  Zoo  noemde  men  een  der  boiwerken,  waarin  het  pek  gekookt  werd.