
 
        
         
		van  gevoelen  dat  de  laatste  soort,  liocwol  zij  het  inlandsche  
 katoen  in  fijnheid  en  lengte  van  vezel  overtreft,  op  den  duur  
 zieh  niet  op  Java  zal  kunnen  handhaven,  omdat  hare ontwikke-  
 ling  niet  snel  genoeg  en  de  gesteldheid  van  het  klimaat  voor  
 haar  niet  günstig  is.  De  katoenteelt  heeft  zoowel  op  de  gägä’s  
 en  tegals  als  op  de  sawahs  plaats,  doch  de  Javaan  heeft  voor  
 .haar  weinig  hart  en verwaarloost  den  aanplant  vaak  indiemate  ,  
 dat  daaruit  misgewas  geboren  wordt.  Nogtans  is  zij  voor  de  in-  
 landsche  huishouding  van  groot  gewicht,  ofschoon  thans  minder  
 dan  vroeger;  want  hoewel  de  kleederen  der  beide  seksen  op  
 Java  nog  altijd  in  den  regel  van  katoen  zijn vervaardigd, worden  
 zij  aan  de  bevolking  thans  grootendeels  door  de  weefgetouwen  
 van  Manchester,  Glarus  en  Twente  geleverd,  terwijl  zelfs  de  
 inlandsche  katoenindustrie  zieh  meer  en  meer  van  Europeesche  
 garens  begint  te  bedienen.  De  statistiek  omtrent  de  uitkomsten  
 der  katoencultuur  is  in  de  regeeringsversiagen  uiterst  gebrekkig.  
 Over  1871  vermelden  zij  een  aanplant  van  21,240,  voor  1872  
 van  23,790  bouws  en  voor  dezelfde  jaren  eene  productie  van  
 49,830  en  60,716  pikols;  doch  de  aanplant  is  slechts  van  14, de  
 opbrengst  slechts  van  12  residenties  opgegeven.  Omtrent  1873  
 zijn  de  opgaven  nog  gehrekkiger,  maar  het  verslag  van  dat  
 jaar  geeft  eenige meer bepaalde opgaven  omtrent de Samarangsche  
 afdeelingen  Demak  en  Gfobogan,  die  met de  aangrenzende deelen  
 van  Djapara  en  Rembang  den  hoofdzetel  der  katoencultuur  uit-  
 maken.  In  genoemd  jaar  werden  alleen  in  Demak  7528,  en  in  
 Grobogan 1471  bouws met kapas beplant,  terwijl  de oogst  in eerst-  
 genoemde  afdeeling  48,932,  in  de  andere  9561  pikols  bedroeg.  
 De  grond  is  in  deze afdeelingen  voor  de  katoenteelt  bijzonder  
 geschikt,  en  vooral  in  Demak  wordt  er  veel  meer  zorg  dan  
 overal  elders op  Java aan  besteed.  Het product  wordt grootendeels  
 door  Chineezen  opgekocht  en  uit  de  havens  van  Djapara  en  
 Samarang  deels  naar  China,  deels  naar  Singapore  en  Riouw,  
 deels  naar  andere  deelen  van  Java  uitgevoerd. De  bevolking van  
 Demak  en  Grobogan  vindt  in  de  goede  prjjzen  die  zij  voor  haar  
 katoen  bedingt  ( v a n / 8   t o t /1 8   per  pikol),'  meer.en  meer  ver-  
 goeding voor het gemis  van  behoorlijke  besproeiings-middelen-,  die 
 den  rijstbouw in deze streken zoo wisselvallig en onzeker maken.  In  
 de  overige  deelen van Java schenkt de bevolking voor tweeden aanplant  
 meestal  de  voorkeur  aan  andere  gewassen,  omdat  zij daar-  
 van  grooter  voordeelen  geniet,  terwijl  het  katoen  slechts  op verloren  
 hoekjes,  uitsluitend  voor  eigen  gebruik,  wordt  geteeld. 
 Toen voor eenige jaren , ten gevolge van den  krijgtusschen Noord  
 en Zuid j de aanvoer van katoen uit Amerika gestremd werd, en men  
 overal  naar  de  gelegenheid  zocht  om  het  daardoor  ontstane tekort  
 ten  behoeve  der  Europeesche  katoennijverheid  aan  te  vullen,  is  
 ook  op  Java  eene  katoen-maatschappij  opgericht,  welker streven  
 was  vooral  de  cultuur  der  betere  soorten,  voor  den  uitvoer naar  
 Europa  geschikt,  aan  te  moedigen.  Doch  behalve 'met  bijzondere  
 tegenspoeden,  had  deze  maatsehappij  met  al  de  bezwaren  te  
 kampen  die  aan  de  teelt  der  Amerikaansche  soorten  op  Java  in  
 den  weg  staan.,  zoodat  zij  na  een  kwijnend  bestaan  van weinige  
 jaren  weder  te  niet  liep.  Katoen  voor  de  Europeesche  markt  
 wordt  thans  op  Javä  nergens  meer  geteeld,  en  het  product  is  
 schier  geheel  voor  de  inlandsche  katoennijverheid  bestemd.  Deze  
 heeft  zieh  echter  op  Java  nooit  tot  den  rang  eener-fabriekmatige  
 industrie kunnen verhelfen,  maar geheel eh al  een  huiselijk karak-  
 ter bewaard,  terwijl  zij  alleen door de zwakkere sekse wordt  uitge-  
 oefend.  Met  het  inoogsten  is  de  taak  van  den man  geeindigd  en  
 begint  die  zijner  vrouwen  en  dochters.  De  eerste  handeling  is  
 die  van het  reinigen  en  pluizen.  Om  de  zaden  af  te scheiden bedient  
 men zieh van een molentje (gilingan)  van  gebrekkig inlandsch  
 maaksel,  uit twee elkander bij na  rakende,  overlangs  met  groeven  
 gekerfde,  en  tegen elkander in.  draaiende  rolletjes  van  hard  hout  
 bestaande,  die  door  middel  van  twee  aan  de  assen  bevestigde  
 tandradertjes  met  een  kruk  in  beweging  worden  gebracht.  Men  
 heeft  bijna  een  ganschen  dag  noodig  om  met  dezen  molen  een  
 katti  zuiver  katoen  te  verkrijgen.  Het  gereinigde  katoen  wordt  
 vervolgens  in  een  mand  gedaan,  en  daarin  fijngeslagen  en  ge-  
 plozen  door  middel van de  woesoe,  een  boog  van  bamboe, waar-  
 van  het  gespannen  koord,  te  midden  van  het  katoen,  door  een  
 haakje  in  trillende  beweging  gebracht  wordt  en  het  geheel  uit  
 elkander  doet  stuiven.  Vervolgens  wordt  het  met  kloppers  van