
 
        
         
		Chelonia  viridis  in  grooten  getale  hare  eieren  komen  leggen,  
 waarvan  er  niet  zelden  verscheiden  honderden  in  eene  enkele  in  
 het  zand  gekrahde  holte  worden  aangetroffen,  in  welke  ze  na  
 gelegd  te  zijn  weder  met  zand worden  bedekt.  Daar  deze  eieren  
 in  gedroogden  staat  een  gezoeht  voedsel'opleveren,  dat  tot  diep  
 in  de  binnenlanden  verzonden  wordt,  komen  de  Javanen  deze  
 eieren  opzoeken,  wanneer  de  streek  niet  te  ver  van  eene  be-  
 woonde  plaats  verwijderd  is.  De  schildpadden  moeten,  na de zee  
 verlaten  te  hebben,  soms  500,  ja   1000  voet  over  het  gladde  
 Strand  voortkruipen  eer  zij  den  voet  der  duinen  bereiken,  waar  
 zij  het  droge  mulle  zand  vinden  waarin  zij  zieh  van  hären  last  
 kunnen  ontdoen.  Op  deze  tochten,  die  in  den  nacht  plaats  heb-  
 b en ,  worden  zij  niet  zelden  door  de  wilde  honden (Canis  rutilans)  
 aangevallen,  die,  in  troepen  van  20  tot  50„stuks  vereenigd,  de  
 schildpadden  pakken  aan  al  de deelen  die niet door  ,de  schaal  zijn  
 bedekt,  en  met  vereende  krachten  het  zoo  ver  Mengen,  dat  zij  
 de  reusachtige  dieren  op  den  rüg  werpen.  Daarna  seheuren  zij  
 het  buikschild  vaneen  en  houden  van  het  vleesch,  het  ingewand  
 en  de  eieren  een  bloedigen  maaltijd,  waarvan  zij echter wel eens  
 door  de  plotselinge  verschijning  van  een  koningstijger  worden  
 opgeschrikt. 
 De  rivierschildpadden  (trionycidae)  zijn  op  Java  vertegenwoor-  
 digd  door  eenige  soorten  van  Gymnopus  (Trionyx),  de  moeras-  
 schildpadden  (emydae)  door  soorten  van  Emys  en  Cistudo,  de  
 landschildpadden  (chersidae)  door  soorten  van  Testudo.  De  meest  
 verbreide  soort  van  allen  is  de  kora-kora  of  Cistudo  Diardii,  
 wier  vleesch  door  de  Chineezen  gegeten  wordt.  In  het  algemeen  
 vindt men de zoetwaterschildpadden menigvuldig in de breede beken  
 en  stroomen  van  het  Neptunische  gebergte,  die  slechts  een  gering  
 verval  van  water  hebben. 
 Over  de  vogelen  van  Java  kan  ik  kort  zijn,  ofschoon het aan-  
 tal  van  soorten  zeer  menigvuldig  is,  en  daaronder  verscheidene  
 gevonden  worden  die  alleen  op  dit  eiland  voorkomen.  Horsfield  
 begrootte  het  aantal  soorten  op  176,  en  stellig  zijn  er thans nog  
 wel  eenige  meer  bekend.  Maar  aan  den  eenen  kant  hebben  wij  
 hier  te  doen  met  eene  klasse  van  dieren  die  de  aandacht  der 
 Zoologen  steeds  in  hooge  mate  heeft  getrokken,  en waarvan door  
 onze  musea  of  door  de  afbeeldingen  door  Temminck,  Schlegel  
 en  anderen  bezorgd,  de  schoonste  en  merkwaardigste  soorten  
 vrij  algemeen  bekend  zijn;  aan  den  anderen  kant  treden  de  vo-  
 gels,  wat  hun  gewicht  voor  de  inlandsche  huishouding  betreft,  
 zeer  op  den  achtergrond.  Indien  wij  het  tarn  gevogelte  (kippen,  
 parelhoenders,  kalkoenen,  ganzen  en  eenden) uitzonderen, waar-  
 over  het  hier  de  plaats  niet  is  te  spreken,  zijn  de  vogels  op  
 Java  voor  de  voeding  van  zeer  ondergeschikt belang. De oorzaak  
 hiervan  is, dat  de  meeste  soorten  slechts  door  weinige individu’s  
 vertegenwoordigd  zijn,  en  dat,  gedeeltelijk  zeker  juist  daarom,  
 de  inlander  van  de  jacht  op  gevogelte  niet  veel  werk  maakt.  
 Echter  komen  sommige  vogels  van  tijd  tot  tijd  op  de  tafels  van  
 Europeanen  en  aanzienlijke  inlanders.  Daartoe behooren vooreerst  
 eene  fraaie,  bruinkleurige  soort  van  patrijzen  (Perdix Javanica),  
 die  zoo  schuw  is,  dat  zij  nöoit  onder  schot  komt,  maar  door de  
 Javanen  soms  in  gegraven  kuilen,  bij  wijze  van  vallen,  gevan-  
 gen  wordt;  voorts  duiven  van velerlei soort, waaronder de groote,  
 fraaie,  met  diepen bastoon koerende Carpophaga aenea, de kleine,  
 groene,  op  den  hals  met  heerljjk  rozerood  prijkende  Ptilonopus  
 roseicollis,  en  de  zacht  kirrende  tortels  Turtur  tigrinus,  bitor-  
 quatus  en  Malaccensis;  eindelijk  eene  groote verscheidenheid van  
 vogeltjes  onder  den  naam  van  „Vinken“  samengevat,  waaronder  
 de  manoek  randal  (Eringilla  Maja),  die  zijn  nest  maakt  in  de  
 alang-velden,  en  de  manoek  priet  of  pi-iet  (Eringilla  striata), die  
 gaarne  onder  de  daken  der  inlandsche  woningen  nestelt,  tot  de  
 meest  gewone  gerekend  worden.  De  tot  de  gierzwaluwen behoo-  
 rende  Salanganen  (Colocallia  esculenta  en  fuciphaga)  bouwen  
 tegen  den  wand  van  de  holen  der  kalkrotsen,  inzonderheid  aan  
 Java’s  zuiderstrand, uit  eene  kleverige  zelfständigheid, die in den  
 krop  wordt  afgescheiden,  de  bekende eetbare nesten, die zulk een  
 geliefkoosdartikel  voor  de  tafel  der  Chineezen  zijn,  dat  de  ex-  
 ploitatie  voor  Gouvernements-rekening  eene  niet  onbelangrijke  
 bijdrage  aan  de  schatkist  levert.  De  meliwi  (Anas  arcuata),  
 eene  kleine,  fraaie eend,  die  overal  bij  de  moerassen  en  plassen  
 van  de  eerste  en  tweede  zone  in  tallooze  vluchten  voorkomt,