
 
        
         
		meermalen  vermeld  werd.  Dat  buffelvleesch  ook  gedroogd  als  
 dendeng  wordt  gegeten,  werd  reeds  opgemerkt.  De  melk  der  
 buffels  is  zeer  goed  en  uitstekend  voor  zuivelbeteiding geschikt •  
 maar.  de  Javaan  melkt  noch  zijne  buffels,  noch zijne koeien:  hij  
 denkt  er  niet  aan,  omdat  het  hem  niet  van  zijne  vaderen  is  
 overgeleverd,  ofschoon  hij  van  boter  geenszins  afkeerig  is. 
 Behalve  de gewone blauw-zwarte,  vindt  menop  Java  ook witte  
 buffels,  die  al  de  gewone  kenmerken  van  albino’s  hebben • rood-  
 achtig  witte  huid,  wit  of  geelachtig  wit  haar  en  roodachtige  
 oogen  Deze  zijn  vooral  menigvuldig  in  de  berg-districten  van  
 West-Java.  Als  trek-of  lastdieren  doen  deze  witte  buffels  voor  
 de  andere  niet  onder,  maar  hunvleesch  wordt ongaarne gegeten  
 dewgl  men  het  voor  ongezond  houdt.  Sommige  buffels  hebben  
 een  bijzonder  sterke  ontwikkeling  der  horens,  doch  de  sterke  
 yerlenging  heeft  plaats  ten  koste  der  dikte  en  stevigheid. 
 In  het  belang  van  den  veestapel  heeft  de  Regeering  in  1828  
 (Stbl.  Ho.  6)  eene  oude  verordening  vernieuwd,  waarbij  het  
 slachten  van  wijfjesbuffels verboden i s , zoolang zij nog tot de voort-  
 teling  kunnen  dienen.  Minder  duidelijk  is  het  doel  eener  tweede  
 bepalmg,  dat  witte  buffels,  ook  al  zijn  het mannetjes, niet mögen  
 geslacht  worden,  zoolang  zij  nog  geschikt  zijn  voor  den  arbeid. 
 De  runderen,  in  ’t'Soend.  en  in  Eg.  sapi ,  in  Kr.  lemboege-  
 heeten,  zijn  van  tweeerlei  soort.  Het  gewone  rund  van  Java  
 behoort  tot  een  zeer  gemengd  ras.  Het  Indische  of  zebu-ras  
 waarvan  het  afstamt,  is  er  namelijk  gekruist  met  den  banting ')  
 —  mlandsche  veehouders  jagen  dikwijls  hunne  koeien  in  het  
 bosch  om  ze  door  den  wilden  stier  te  doen  bevruchten  —  en  
 met  de  van  tijd  tot  tijd  ingevoerde  Europeesche  runderen.  De  
 buÜ  °P  den  schoft  die  het  zebu-ras  kenmerkt,  is  bij  deze  bas-  
 taarden  van  verschillende  vermenging  weinig  of niet  te  bespeu-  
 ren.  Daarnevens  bestaat  echter  een  zuiverder  Bengaalsch  ras,  
 waarbij  de  bult nog  goed ontwikkeld  is ,  en dat zieh  door grootere  
 kracht  onderscheidt.  De  koeien  werden doorgaans  slechts  aange-  
 houden  voor  de  voortplanting;  de  stieren  worden  grootendeels  
 gecastreerd,  en  worden  dan,  waar  zij  goede weide hebben, groot 
 *)  Zie  blz.  249. 
 en  sterk.  In  den  Oosthoek  van  Java  worden  ossen  en  soms  ook  
 koeien  voor  den  ploeg  gespannen;  maar  elders  vereischen  de  
 zwaardere  gronden  de  grootere  kracht  van  den  buffel.  Overigens  
 gebruikt  men  den  os  meer  als  last-  dan  als trekdier.  Rundvleesch  
 wordt  versch  en  als  dendeng  gegeten,  maar  altijd  beneden  buffelvleesch  
 gesteld. 
 Het  paard  (Eg.  djaran,  Kr.  kapal|  Soend.  koeda)  staat  bij de  
 Javanen  in  hoog  aanzien.  „Bovenal*,  zegt  de  heer  ten  Zeldam  
 Ganswijk,  „wordt het  fiere paard  door  hen  bemind.  ledere Javaan  
 schier,  hoe  jong  ook,  kan  paard  rijden,  zoo  goed  als  de  beste  
 ruiter  in  Europahi j  weet door allerlei teekenen aan lichaamsvorm  
 en  haar  de  deugdelijkheid der rassen in een oogopslag te beoordee-  
 len;  geen  paard  gaat  voorbij,  of  ’t  wordt  onderzocht;  er  wordt  
 breedvoerig,  ernstig,  met  k e n n i s   over gesproken; paarden worden  
 tot  allerlei  toeren  gedresseerd.“  ’)  Het  lijdt echter geen twijfei of  
 die  zoogenaamde  paardenkennis  der  Javanen  berust  voor  een  
 groot  deel  op  bijgeloof.  Een  haarkronkel  aan  de  rechterzijde  van  
 den  hals  wordt  als  een  goed,  een  dergelijke aan de linkerzijde als  
 een  siecht  teeken  aangemerkt  2).  En  aan  zulke  fantastische  on-  
 derscheidingen  wordt  zoo  groote  waarde gehecht,  dat  ik zelfs  van  
 een  regent  vind verhaald,  die,  als  een paard met kwade teekenen  
 in  het  haar  op  zijn  erf  was  gekomen,  de  sporen der voetstappen  
 liet  wegschoffelen  3).  Men  heeft  ook  zulke  teekens  bij de buffels,  
 b.  v.  in  de  oeser-aeseran,  de  plaats  op  de  kruin  van  den  kop  
 waar  het  haar  in  een  kringetje  groeit  4).  In het geheel is er mets  
 waarop de Javaan bijzonderen prijs ste lt, welks waarde hij niet naar  
 geheim/innige  teekenen  weet  te  schatten. 
 De  Javanen  waren  van  ouds  liefhebbers van ridderlijke speien,  
 waaraan  zieh  hunne  vorsten  en  grooten  hartstochteljjk  plachten  
 over  te  geven 6),  en  nog  heden  worden  senenans  of  watangans,  
 tornooien,  waarbij  men/op  bont  opgeschikte  paarden  gezeten,  
 elkander  met  lange  stompe  lansen  (sodor)  uit  den  zadel  tracht 
 *3  Mcded . 1 . 9 1 . 
 2)   Koorda,  Jav.  Handwdbk.  442;  T.  v.  N .  I .   1870.  I .   274. 
 3)   Bijdr.  t.  d .  I .   T.  L.  en  Vk.  N .  V.  VI.  bl.  VII. 
 4)  Homan,  Bijdr.  t.  d.  kennis  van  ’t  Bat. Mal. b l.  5 , vgl. met Mat Havelaav I I . 102. 
 6)  Van  Goens,  Javaense  Reyse,  12.