
 
        
         
		Kediri  doorsneden.  Ook  de  alluviale  zoom  längs  de  noordkust  is  
 hier  minder  regelmatig  gevormd.  Met  slechts  wordt  hij  in  het  
 noordwaarts  vooruitspringend  gebied  van  Djapara  afgewisseld  
 door  den  uitgedoofden  vulkaan  Moeriä,  die  de  kern  schijnt  te  
 zijn  van  een  stuk  grond  dat  eenmaal  als  een  afzonderlijk  eiland  
 uit  zee  is  verrezen  en  slechts  door  aanslibbing  en  de  uitwerp-  
 selen  van  den  vulkaan  zelven  met Java  samengegroeid  is ;  maar  
 hij  wordt  er  ook  afgebroken  door  twee  van  het westen  naar  het  
 oosten  loopende,  in  het  midden  samenhangende,  gedeeltelijk  zieh  
 tot  gan  de  noordkust  verbreidende  rijen  van  kalkbergen,  waar-  
 van,  zooals  reeds  vroeger  werd  opgemerkt,  het  eiland  Madoera  
 de  oostelijke  voortzetting  is.  De  Solo-rivier,  door  het  zuidelijke  
 kalkgebergte,  waar  dit  het  smalst  en  zwakst  is ,  heenbrekende,  
 vervolgt  hären  loop  in  oostelijke  richting  door  het  dal  dat  beide  
 rijen  vaneen  scheidt;  de  rivier  van  Kediri  wordt  in hären hoord-  
 waartschen  loop  reeds  door  de  eerste  rij  kalkbergen  gestuit  en  
 gedwongen  längs  hun  zuideljjken  voet  hären  loop  in  oostelijke  
 richting  te  vervolgen. 
 Bij  elke  poging  om  het  terrein  van  Java  in  bijzonderheden  te  
 beschrijven,  moet  men  uitgaan  van  zijne  veelvuldige  vulkanen,  
 die  den  merkwaardigsten en  meest  in  het  oog  loopenden  trek  in  
 de  physionomie  des  lands  vormen.  Er  is  ter  wereld  geen gewest  
 van  gelijke  uitgestrektheid  dat  zoovele,  deels  uitgedoofde,  deels  
 nog  werkzame vulkanen  bevat,  als  Java.  Gelegen  in  dengrooten  
 vulkanischen  gordel  die  zieh  in  een  gebogen  lijn  over de geheele  
 lengte  van  Sumatra  en  Java  en vervolgens over de kleine Soenda-  
 eilanden  en  de  Molukken  uitstrekt,  overtreft  het  alle  andere  
 deelen  van  dien  gordel  door  het  aantal  zijner  vulkanische kegels  
 en  door  de  aanhoudende  en  krachtige  werkzaamheid  der  onder-  
 aardsche  vuren.  Het  aantal  der  vulkanen  van  Java  kan,  deels  
 omdat  nog  niet  alle  streken  des  eilands  even  nauwkeurig  onder-  
 zocht  zijn,  deels  omdat  de  vulkanische  werkzaamheid  gedurige  
 wijzigingen  ondergaat,  moeilijk  bepaald  worden  opgegeven.  De  
 beroemde  natuuronderzoeker  Junghuhn,  die  het  eiland  in  alle  
 richtingen  doorkruist  en  het  meerendeel  der  Javasche  vulkanen  
 nauwkeurig  onderzocht  en  beschreven  heeft, brengtin zijn 
 Lerk  over  Java’s  structuur en  plantbekleeding  hun  aantal op 45.  
 Dnder deze  zijn  er  onderscheidene  die  zieh  tot  eene  hoogte  van  
 10000 voeten boven het vlak der zee verheffen; de hoogste van allen,  
 he  Semeroe,  wordt  op  11674  rijnlandsche  voeten  geschat.  Yerre  
 boven  het  omringende  gebergte  zieh  verheffende,  vertoonen  zij  
 Lieh in de grootste verscheidenheid van vormen, nu eens als enkele dan  
 als dubbele kegels, hier met volkomene ginds met afgeknotte toppen,  
 [deels  met  verwonderlijke  regelmatigheid  opgebouwd,  deels  door  
 [hunne  eigene  uitbarstingen  uit  elkander  geslagen  en  in  puin-  
 hoopen  van  fantastische  gedaante  veranderd. 
 Het  verdient  opmerking  dat  de  lijn  die  wij  als  de  lengteas  
 van  Java  kunnen  aanmerken,  en  die,  zooals  wij  vroeger zeiden,  
 van  de  Peperbaai  naar  Banjoewangi  loopt,  nagenoeg  over  de  
 [toppen  van  eenige  der  voornaamste  vulkanen  des  eilands  heen-  
 gaat.  Deze  toppen  zijn  de  Salak,  de  Gede,  de  Slamat, de Soem-  
 bing,  de  Merbaboe,  de  Lawoe,  de  Tenger,  de  Lamongan,  de  
 Jang  en  de  Rawoen.  Een  weinig'ten  noorden  van  die  lijnliggen  
 de  Tangkoeban Prahoe,  de  Tjerme,  de  Sendarä, de Ardjoenä en  
 de  Idjen,  een  weinig  ten  zuiden  de  Merapi,  de  Wilis,  de  
 Keloet  en  de Kawi.  De  Ringgit,  die  verder  noordwaarts  aan  de  
 Straat  van  Madoera  ligt,  hangt  met  het  Jang-,  de  Semeroe,  die  
 in  Oost-Java  het  verst  buiten  de  lijn  naar  het  zuiden  vooruit-  
 springt,  hangt  met  het  Tenger-gebergte  samen.  In  dePreanger  
 wordt,  afgezonderd  van  het  Gede-gebergte,  dat  in  het  noorden  
 onder  de  gemelde  lijn'legt, verder  zuidoostwaarts  een  uitgestrekt  
 vulkanisch  bergland  aangetroffen,  dat  de  hoog  gelegene dalketels  
 van Bandong en  Garoet  in  zijnen  schoot  bergt,  en  waartoe,  be-  
 halve  een aantal uitgebrande vulkanen, de Pepandajan, de Galoeng-  
 goeng,  de  Telaga  bodas  en  de  Goentoer  behooren.  Neemt  men  
 het  eiland  in  zijne  gansche  lengte,  dan  vindt  men  de  vulkanen  
 en  vulkanische  groepen  op  tamelijk  gelijke  afstanden  daarover  
 verspreid.  Deze  opmerkingen  omtrent  de  ligging der voornaamste  
 vulkaankegels  hebben  geene  andere  dan  topographische  waarde,  
 als  een  middel  om  ons  de  algemeene  trekken van het voorkomen  
 van  Java  voor  den  geest  te  brengen.  Het  ligt  volstrekt  niet  in  
 mijne  bedoeling  ze  tot  aanbeveling  van eenige theorie omtrent den 
 4*