
dak, soms zoo laag reikend dat men zieh diep moet bukken
om binnen te treden. Op een breede tafel yan ploepoeb of plat
geklopte bamboe zitten, met de beenen onder het lijf geslagen,
een paar vrouwen — de warong wordt altijd door vrouwen ge-
houden — omgeven van manden en potten die de gekookte
rijst, de groenten en andere waren bevatten. Die tafel is omge-
yen door lagere bamboebanken, waarop zieh het meestal talnjke
gezelschap nederzet, dat uit de bontste verscheidenheid van
mannen en vrouwen, grijsaards en jongelieden, landbouwers en
sjouwers, dansmeiden en potsenmakers, dieven en handhavers
der openbare veiligheid is samengesteld. Hier komen allen zieh
verpoozen van hunne dagtaak, hunne zorgen en kwellingen ver-
geten, en genieten van de ru s t, den gezelligen kout, de geestig-
heden en kwinkslagen die vaak een luid gelach doen opgaan,
en al de heerlijkheden die de Javaansche kookkunst tot fabel-
achtig geringe pnjzen te genieten geeft, en die met een hoor-
baar slurpen en smakken worden naar binnen geslagen, terwijl het
genot vaak door minder wellevende openbaringen van het gevoel
van verzadiging gevolgd wordt.
Gekookte rijst, steeds de hoofdschotel van den Javaanschen
maaltijd, wordt ook hier het meest gevraagd, maar geen der
gewone toespijzen zal te vergeefs daarbij verlangd worden. Gebraden
visch, kleine gezouten vischjes (ikan tri), trassi ’),
kippenvleesch met tamarinde bereid, dendeng 2), sesate of stuk-
jes vleesch aan speetjes geroosterd en voorgediend, pindang
(een soort van soep van gehakt vleesch of visch), gezouten
eieren vooral van eenden, gendon of de dikke larven eener
groote tor, die in de aren-, kokos- en rotanpalmen leeft en ge-
braden als een groote lekkernij geldt, gebraden larons zooals
de termieten in gevleugelden toestand genoemd worden 3) , lodeh
(een soort van soep uit kokosmelk met groente, spaansche
peper, trassi en tempe “) bestaande), gebraden uien, bajem of
spinazie 5), komkommers, tjabe 6), lalab (de algemeene naam
*) Zie bl. 578.
.j) Zié bl. 534.
2) Zie bl. 575.
É Zie bl. 569.
3) Zie bl. 197.
6) Zie bl. 546.
van jonge bladeren en uitspruitsels die rauw bij de rijst worden
genuttigd), peté en djéngkol *), sarnbel 2) , roedjak (een zeer
geliefkoosde lekkernij, die uit fijngemaakte onrijpe vruchten
met toevoeging van samböl bereid wordt), en een verbazende
verscheidenheid van gebak of koewéh (bij de Europeanen ge-
woonlijk kwee-kwee), waarvan doorgaans de kétan 3) het hoofd-
bestanddeel vormt, en waarvan sommige soorten ook den Europeanen
niet ongevallig zijn, — ziedaar een ver van volledige
lijst van de spijzen die, nevens een groote verscheidenheid van
versehe vruchten, steeds of meestal in de warongs verkrijgbaar
zijn. Onder de dranken neemt een eerste plaats wédang of
kokend water in. Men gebruikt het om het in een kom hetzij op de
bladeren van de koffiestruik, hetzij ook op het poeder van gebrande
en gemalen koffieboonen te gieten; want hoewel strikt genomen
alle vruchten van den koffieboom aan het Gouvernement moeten ge-
leverd worden, laatmenbij oogluiking den Javaan kleine hoeveel-
heden voor eigen gebruik. Het slappe aftreksel, in het eerste geval
wédang kopi, in het andere wédang boeboek geheeten, wordt
door den inlander als zeer verfrisschend beschouwd, en, ge-
mengd met een stukje inlandsche suiker, met graagte gedron-
ken. Een andere lievelingsdrank is de bandrek, een warme
drank, op gember, peper en andere kruiden getrokken. Maar
bedwelmende dranken, waarvan de Profeet het gebruik aan
zijne volgelingen ontzegd heeft, zijn niet in de warongs te be-
komen, ofschoon de Europeanen aan de hoofden het gebruik
van wjjn, aan den geringen Javaan in de strandplaatsen hier
en daar dat van jenever geleerd hebben. Ook kennen de Java-
nen zelven de bereiding van tweeerlei sterke dranken, waarvan
de eerste badeg geheeten, uit gewone rijst, de andere, onder
den naam van brom bekend, uit ketan wordt gestookt. Yooral
de laatste brengt, na lang bewaard te zijn, erge dronkenschap
te weeg. Doch het gebruik dezer dranken is zeer weinig onder
de Javanen verbreid, en dronkenschap is onder hen eene hoogst
zeldzame ondeugd. Yoor ’t overige spreekt het wel haast van
1) Zie bl. 568. 2) Zie bl. 596. 3) Zie bl. 516.