
 
        
         
		halve  den  mgrbot  heeft  hij  ook  eenige  babajans  of  boden  tot  
 zijne  beschibking.  Met  het  godsdienstig  onderwijs  bemoeit  bij  
 zieh  niet.  Dit  is,  wat  het  volbsonderricht  betreft, aande kaoems,  
 den  grooten  hoop  der  gemeene  priesters,  overgelaten,  en  wat  
 het  hooger  godsdienstig  onderricht  aangaat,  aan  eene  bijzondere  
 klasse  van  geestelijken,  de  eigenlijke  wetgeleerden,  die  met  
 den  Arabischen  naam  alim  of  ngalim,  en  nog  meer  met  den  
 door  den  inlanderniet begrepen meervoudyorm oelämä of ngoelämä  
 worden  aangeduid  ‘).  Zulke  wetgeleerden  hebben in de Gouvernementslanden  
 geene  officieele positie, tenzij ze als perdikans aan het  
 hoofd  eener  santrischool  mochten  geplaatst  zijn.  Anders  trek-  
 ken  zij  rond  om  onderwijs  te  geven  waar  men  hunne  diensten  
 verlangt,  of winnen  het  levensonderhoud  door  afschriften  te  ver-  
 vaardigen  van  den  Koran  en  de  bitabs.  Doch  in  de Yorstenlan-  
 den  hebben,  nevens  den  hoofdpriester,  den  Mas  Pangoeloe  of  
 Kjai  Pangoeloe,  die  als  voorzitter  fungeert,  en  de  onder  hem  
 staande  kStibs  en  modins,  ook  eenige  ngoelämä’s  zitting  in  de  
 Soerambi,  en  moeten,op  sommige  plechtige  dagen, voorlezingen  
 uit  den  Koran  in  de  Pannepen  of  het  vorstehjk  babinet  door de  
 ngoelämä’s  verricht  worden.  Bijzondere  opmerking  verdient  het,  
 dat  in  de  Yorstenlanden  de'  priesters  der  verschillende  blassen  
 aan  de  rangen  der  burgerlijke  ambtenaren  geassimileerd  zijn.  
 De  Mas  Pangoeloe  heeft  den  rang  van toemenggoeng’,  de  ngoe-  
 lama s  hebben  dien  van  kliwon,  de  ketibs  dien  van  panewoe,  
 de  modins  dien  van  panatoes  of mantri.  Het  is  een  opmerkelijk  
 voorbeeld  hoe  de  Mohammedaansche  instellingen  zieh  naar  de  
 inlandsche  hebben  moeten  plooien.  De  priesters  ter  hoofdplaats  
 zijn  vereenigd  in  eene  bijzondere  wijk,  in  de  nabijheid  van  de  
 moskee, en  het  is  daarom  dat de  Pangoeloe,  als hun hoofd,  even  
 als  de  overige  toemenggoengs,  ook  boepati  of  wijbmeester  is en  
 m  die  hoedanigheid  ondergeschikt  aan  den  Rijksbestierder,  als  
 hoofd  van  het  burgerlijk  bestuur.  Doch  in  zijne  geestelijbe  hoedanigheid  
 staat hij aan het hoofd der Pangoelon, d. i ., zooals wij het  
 misschien  het  best  zouden  bunnen  uitdrukken, van  het naar hem 
 ')  Arab,  älim  en  ’olamäo,  bet  laatüte  bij  ona,  als  wij  van  opstersche  wetgeleerden  
 spreben,  verbasterd  tot  nlema. 
 genoemde  departement  van  eerdienst,  terwijl  hij  als  hoofd  der  
 gansche  geestelijkheid  nog  den  titel  van  Wadäna  baoem  draagt.  
 Het  blijbt  mjj  echter niet  of zijn  gezag  zieh  ook  uitstrekt  over de  
 soeränätä’s ,  een  corps  van  gewapende  geestelijken  aan den  dienst  
 van  den  Kraton  verbonden,  onderscheiden  door  een  kris  met  
 zilveren  gevest,  en  o.  a.  belast met  de  taak  van  het  slachtvee  
 te  dooden,  wat,  wegens  de  daarbij  door  den  Islam  gevorderde  
 formaliteiten,  ook  in  de  dessa’s  door  den  dorpspriester  verricht  
 wordt.  Maar  uitdrukkelijk  wordt  ons  bericht  dat  in  de  Soeränä-  
 tan  of  hofkapel  van  den  vorst  de  dienst  door  den  Mas Pangoeloe  
 en  de  soeränäta’s  verricht  wordt.  Ik  moet  intusschen  op-  
 merken  dat  wat  hier  over  de  geestelijkheid  in  de Yorstenlanden  
 gezegd  is,  aan  de  wellicht  reeds  eenigszinsverouderde  berichten  
 van  Winter  is  ontleend,  die  daarbij  vooral  het  oog  had  op Soe-  
 rakarta.  Doch  de  instellingen  van  Soerakarta  en  Jogjakarta  zijn  
 in  alle  hoofdzaken  ongeveer  dezelfde  en  ondergaan  weinig ver-  
 andering  waar  niet,  zooals  met  de  priesterlijke  rechtspraak  is  
 geschied,  rechtstfeeks  door  het  Gouvernement  wordt ingegrepen. 
 De  lagere  geestelijken,  de  gewone  dessa-en kampongpriesters,  
 .dragen  in  de  verschillende  deelen  van  Java  zeer  verschillende  
 namen.  Kaoem,  de  meest  algemeene,  ofschoon  door  de  Javanen  
 ook  van  de  enkele  priesters  gebruikt,  zou  als  oorspronkelijk  
 collectief-benaming  kunnen  worden  opgevat,  en  gehouden  voor  
 het  Arab.  q a um,   volk,  menigte;  doch  daar  kaoem  met  kaim  
 afwisselt,  en  dit  laatste  overeenkomt  met  het  Arab.  qäim,  
 hoofd,  chef,  ben  ik  geneigd  kaoem  te  beschouwen  als  verbasterd  
 uit  een  der  van qäim  afgeleide  meervoudvormen  ‘).  In  Bantam  
 wordt  ook  aan  den  dessapriester  soms  de  naam  pangoeloe  
 gegeven  s) ,  en  omgekeerd  vindt  men  ook  wel  het  hoofd  eener  
 moskee  kaoem  genoemd  3).  Pangoeloe  en  kaoem  zullen  dus  in  
 den  grond  hetzelfde  beteekenen;  en  dat  het  gebruik  van  
 beide  namen  niet  altijd  scherp  gescheiden  is,  laat  zieh  daar-  
 uit  verklären,  dat  ook  de  geringe  dorpspriester,  even  als  het 
 1)  Vgl.  Juynboll  in  T.  v.  N.  I .  1870.  I.  450. 
 2)  Resume.  9. 
 3)  T.  v.  N.  I .  1858.  I I .  373.