
 
        
         
		offers  van  den  Islam  zijn  de  kaffärah’s,  waarvan  het  begrip  ont-  
 leend  is  aan  de  pude  zoenoffers,  en  die  in  zekere  gevallen  als  
 boete  voor  onwillekeurige  wetsovertredingen  zijn voorgeschreven.  
 Maar  ook  bij  dezen  wordt  door den Islam  geen  altaar,  geen  ver-  
 branding,  geen  plaatsvervangende  bloedstorting,  geen  priesterlijk  
 aandeel  gevorderd.  Zij  bestaan  alleen  in  vasten,  vrijlating  van  
 slaven  of  aalmoezen  in  spijzen  en  kleederen  aan  behoeftigen.  
 Zulke  aalmoezen  beeten  in  ’t Arabisch  tsadaqah.  Eindelijk  kent  
 de  Islam  nog  een  soort  van  offer,  op  den  zevenden  dag  na  de  
 geboorte  van  een  kind  te  brengen,  ’aqiqah  geheeten  en  in  het  
 onthalen  van  gasten  en  de  uitdeeling  van  aalmoezen  bestaande.  
 Dit  laatste  is  in  zeer  verbasterden  vorm  aan  de  Javanen  bij  den  
 naam  kekah  bekend.  Het  offer  van  het  groote  feest  wordt  door  
 dat  volk  gelijk  door  alle  andere  Moslemen  gebracht  en  heeft  
 in  huhne  taal  den  naam  koerban  behouden.  Uit  tsadaqah  is het  
 Javaansche  sidekah  ontstaan,  met  welken  naam  of  met  dien  
 van  slamettan ')  de  tallooze  offermalen  worden  genoemd,  die  de  
 Javaan,  in  navolging  van  zijne  voorouders  uit  den  tijd  der  on-  
 wetendheid,  ter  eere  van  de  geesten  der  natuur  en  de  zielen  
 der  afgestor venen,  maar  tegelijk,  krachtens  zijn  zonderling  syn-  
 cretismus,  ook  van  Allah  en  zijn  gezant,  van  alle  profeten  en  
 heiligen  van  den  Islam ,  ja   soms  ook  tevens  van  de  goden  van  
 Indra’s  hemel  aanricht.  Ook  hierbij  is  nimmer  van  een  altaar  
 of  van  verbranding  sprake.  Men  viert  feest  met  de  zjjnen  of  
 met  zijne  dorpsgenooten,  en  zendt  van  het  maal  geschenken  aan  
 hoofden  en  priesters  en  santri’s.  Zoo  de  geesten  daar  iets  van  
 genieten,  moet  dit  het  fijnere,  onzichtbare  deel,  de  geest  der  
 spijzen,  zijn;  het  stoffelijk  deel  blijft  voor  den  offeraar  onver-  
 minderd. 
 Yan  de  menigvuldigheid  der  Javaansche  offermalen  geeft  het  
 tot  dusver  gezegde  nog  een  zeer  gebrekkig  denkbeeid.  De gele-  
 genheden  waarbij  zij  worden  aangericht,  zijn  talloos.  Men  houdt  
 ze  op  de  gedenkdagen  van  profeten  en  heiligen  of  wijdt  ze  hun  
 om  eenige  bijzondere  gunst  van  hen  te  erlangen.  Men  offert  aan 
 *)  ü .  i.  heiloffer, offer  voor iemands  welzijn,  van  het  Arab,  salämah,  heil. 
 Joesoep  (Jozef)  om  schoone  kinderen  te  krijgen,  aan  Soel6man  
 (Salomo)  om  rang  en  eer  te  erlangen,  aan  Moengsä  (Mozes) om  
 door  dapperheid  en  aanzien  uit  te  blinken,  aan  Ngisä  (Jezus)  
 om  kundigheden  te  verwerven.  De  vader  der  bruid  laat  offer-  
 spijzen  opdragen  bij  de  bevestiging  van  het  huwelijk  zijner  
 dochter;  de  echtgenoot  hoopt  de  gelukkige  bevalling  zijner  gade  
 te  bevorderen  door  in  iedere  maand  harer  zwangerschap  een  of-  
 fermaal  aan  te  richten;  voor  een  kind  worden  op  onderscheiden  
 dagen  na  de  geboorte  en  bij  gelegenheid  der  besnijdenis sidekahs  
 gehouden;  ambtenaren  offeren  op  den  dag  hunner  benoeming  
 en  hunner  bevordering;  in  d6n  woord  er  is  geene  gebeurtenis  
 van  eenig  gewicht  in  het  openbaar  en  huiselijk  leven  van  den  
 Javaan,  waarbij  hij  geene  offermalen  houdt,  bij  blijde  gelegen,  
 heden  doorgaans met  wajangvertooningen,  gamelanspel  en andere  
 vermakelijkheden  verbonden. 
 Dit  onderwerp  in  al  zijn  bijzonderheden  te  behandelen  zou  
 een  boekdeel  vorderen;  maar niets is daarbij  karakteristieker  dan  
 hoe  de  adat  alles  tot  in  de  kleinste  bijzonderheden  regelt,  en,  
 om  een  voorbeeld  te  kiezen,  voor  iedere  gelegenheid  de  soort  
 en  hoeveelheid  der  offerspijzen,  de  wijze  van  bereiding,  den  
 vorm  waarin  zij  worden  voorgediend,  met  onbegrijpelijke  nauw-  
 keurigheid  voorschrijft.  De  grondstof  wordt  voornamelijk  gele-  
 verd  door  het  hoofdvoedsel,  de  rijst;  maar  deze  is  nu  wit,  dan  
 rood  of  geel  gekleürd;  nu  geheel,  dan  gestampt;  nu  hard,  dan  
 zacht  en  tot  brij  gekookt;  nu  tot  ballen  of kuben  gekneed,  dan  
 in  peperhuisjes  of  palmbladen  gewikkeld;  nu  met  kokosmelk  of  
 geraspte  kokosnoot,  dan  met  suiker  of  andere  ingredienten  be-  
 reid;  nu  op  platte,  dan  op  diepe,  nu  op  ronde  of  ovale,  dan op  
 Vierkante,  nu  op  aarden,  dan  op  houten  ofvan  bamboe  gevloch-  
 ten  schoteis  voorgediend.  Niet  minder  zorgvuldig  zijn  de  bepa-  
 lingen  omtrent  de  verschiffende  toespijzen:  de  kruiderijen,  de  
 eieren,  het  vleesch  van  kippen,  duiven, schapen, koeien, buffels,  
 de soorten  van  visch  en  van  vruchten;  alsmede  omtrent  de  bloe-  
 men  die  om  hun  sterken  of  liefelijken  geur  eene  rol  bij  het  
 offermaal  vervullen.  En  aan  al  die  bijzondere  vormen  en  wijzen  
 van  bereiding  beantwoorden bijzondere namen. Hier, gelijk bij dui