
 
        
         
		ven  omtrent  de  hoedanigheid  werden  onder  te  ongunstige  om-  
 standigheden  genomen,  dan  dat  men  er  zieh  op  verlaten  kon,  
 maar  waren  niet  geheel  ontmoedigend,  ofschoon  de  heer  Arntze-  
 nius  de  kolen  beter  geschikt  aehtte  Yoor  gebruik  ten  behoeve  
 der  fabrieksnijverheid,  dan  Yoor.  het  stoken  der  loeomotieven  op  
 den  in  aanleg  zijnden  spoorweg.  Een  nader  onderzoek  doormid-  
 del  van  diepe  boringen  is  daarop  opgedragen  aan  den  ingenieur  
 van Dijk,  maar  i s ,  blijkens  zijn rapport, opgenomen in bet eerste  
 „Jaarboek voor bet Mijnwezen in Ned. Indie“  (1872),  vruchtbaarder  
 geweest  in  uitkomsten  voor  de  kennis  der geologische  gesteldheid  
 van  de  residentie,  dan  in  het openen van bemoedigende uitzichten  
 op  ontginning  der  kolenlagen.  De  boring  is  wel  is  waarnietdiep  
 genoeg  voortgezet  om  alle  onzekerbeid  omtrent  de  kolenlagen op  
 te  helfen,  maar  de  voorname  vraag,  of  namelijk  de  bruinkolen-  
 lagen  regelmatige  uitbreiding  bezitten,  en  of  de  gezamenlijke  
 dikte  voldoende  is  om  uitzicht  te  geven  op  eene  voordeelige  ontginning, 
   was  toeb  reeds,  naar het  oordeel van den  heer van Dijk,  
 meer  dan  voldoende  ontkennend  beantwoord. 
 Het  zou  met  dat  al  ongetwijfeld  voorbarig  zijn,  op  grond  der  
 eenvormig  ongunstige  uitkomsten  der onderzoekingen,  alle waarde  
 aan de steenkolen  van Java te ontzeggpn.  Dat  zij, zoo al minder geschikt  
 voor  stoömbooten  en spoorwegen,  aan  de  nijverheid nuttige  
 diensten  kunnen  bewijzen,  is  reeds  nu  genoegzaan  erkend en ge-  
 bleken.  Hare  waarde  wordt  natuurlijk  beoordeeld  naar  den  prijs  
 waarop  zij  bij  eventueele  ontginning  zouden  te  staan  komen,  
 vergeleken  met  den  prijs  waarvoor  men  zieh  kolen  van  betere  
 hoedanigheid  in  Indie  verschaffen  kan.  Indien  de  tegenwoordige  
 rijzing  van  de  prijzen  der  steenkolen  in  Europa  blijft  aanhouden,  
 kan  de  tijd  wellicht  aanbreken  waarop  men  over  de  ontginning,  
 altbans  der  betere  lagen  van  kolen öp Java  een  günstiger oordeel  
 zal  veilen. 
 Over  de  samenstelling  der  vulkanen  van  Java  valt  in  eene  al-  
 gemeene  beschrxjving  niet  veel  te  zeggen.  Zij  zijn  uit  de  gewone  
 vulkanische  gesteenten  opgebouwd,  dat  wil zeggen dat  hun kern,  
 zooveel  wij  kunnen  nagaan,  uit  oude  lava  of  eigenlijke  trachiet  
 bestaat,  en  dat  hunne  zij den  doorgaans  met jongere lavastroomen 
 van  zeer  verschillenden  aardbedekt zijn. Phonolith, augiet, basalt,  
 doleriet,  obsidiaan,  puimsteen  en  velerlei  andere,  naar  het  ver-  
 schil  der  omstandigheden,  door  de  lava’s  aangenomen  vormen;  
 puinbrokken  en  conglomeraten  van  verbrijzelde  vulkanische  gesteenten  
 in  de  grootste  versebeidenbeid  van  voorkomen en samenstelling; 
   vulkanisch  zand  en  rapilli  in  ontzettende  hoeveelbeden;  
 vulkanische asch,  die op vele plaatsen, van vochtigheid doortrokken,  
 tot  tufsteen  verhard  i s ,  — ziedaar  eene  vluebtige  opsomming van  
 de  voornaamste  bestanddeelen der vulkanische gedeelten van J'ava’s  
 bodem.  Wat  de  geognostische  gesteldheid  der  verschillende  vulkanen  
 bijzonders  aanbiedt,  zal,  voor  zoo  ver  het  in  dit werk kan  
 ter  sprake  komen,  het  best  in  het  tweede deel zijne plaats vinden. 
 Evenmin veroorlooft  ons  bestek om uit te weiden over de eruptie-  
 gesteenten  en  metamorphische  rotssoorten, die op zoovele plaatsen  
 te  midden  van  het  tertiaire  gebergte  voorkomen,  en metdeveel-  
 soortige  puinbrokken  van  vulkanische  gesteenten,  die,  ook  op  
 grooten  afstand  van  de  thans  werkzame  vulkanen,  allerwege  in  
 zoo  ontzettende  hoeveelheid  gevonden  worden,  het  bewijs  geven  
 van  eene  vulkanische  werkzaamheid  in  vroeger  eeuwen,  waarbij  
 de  tegenwoordige  zieh  als  onbeduidend  voordoet.  De  metamorphische  
 vormingen  van  het  tertiaire  gebergte  komen  gewoonlijk  
 op  dezelfde  plaatsen  voor  waar  ook  de  doorbraken  van  plutoni-  
 sche  en  vulkanische  gesteenten  gevonden  worden;  hetzij  omdat  
 de  hooge  graad  van  hitte  dien  de  eruptie-gesteenten  aan  de  
 aangrenzende  lagen  mededeelden,  de  oorzaak  was  van  de  veran-  
 deringen  die  zij  ondergaan  hebben,  hetzij  omdat  de  opstijging  
 der  ganggesteenten  spleten  in het tertiaire  gebergte deed ontstaan,  
 waarin  het  uit  de  diepte  uit heete bronnen opstijgende,  of het van  
 boven  van  de  oppervlakte der aarde körnende, met allerlei minerale  
 bestanddeelen  bezwangerde  water  kon  indringen,  met  dat  gevolg  
 dat  beider  vereenigde  werking ontbinding der voorhanden gesteenten  
 en  velerlei  nieuwe  verbindingen  te  weeg  bracht. 
 Liever  dan  te  verwijlen  bij  de  opnoeming  en  beschrijving  van  
 velerlei  steensoorten,  die  in  een  populair werk  in  Nederland  ge-  
 schreven  te  minder  te  huis  behoort,  omdat  de  gesteldheid  van  
 het  land  dat  wij  bewonen,  ons  alleen  met  de  bestanddeelen  van