beproefd in de vyf provincies Tamasjiro, Jamato, Kawatsjoe,
Izoemi en Setsoe, en het was eerst in 1873, dat de wet op de
loting, in hare eigenlijke beteekenis, werd afgekondigd en van
kracht werd in het heele ryk.
Het Keizerlyk plan was eerst, een staand leger van 400.000 man
te organiseeren, dat twaalf Sjidans (divisies) of zes legerkorpsen
zou vormen, maar in de practyk bleek het slechts mogely k , een klein
leger te scheppen van 40.000 man op voet van vrede en 75.000
op voet van oorlog. In datzelfde jaar (1873) werd de Militaire
Academie gesticht en werden verschillende Fransche offleieren uit-
genoodigd en met de zorg voor het militair onderricht belast.
Er werd ook een plan gemaakt tot het vervaardigen van wape-
nen en ammunitie. Natuurlyk was het noodig werklieden speciaal
daarin te onderrichten. De geneeskunst kon niet zoo verwaarloosd
blijven als zy in de feodale tyden geweest was, en zoo werd er
eene school voor chirurgijns opgericht. Er werden nu geregelde
cursussen voor infanterie, cavalerie, artillerie, genie, transport en
heelkunst met zorg ingesteld en met geestdrift ontvangen. Yoor de
opleiding van onderoffleieren werden on derwysinrichtingen in de
verschillende korpsen gesticht.
In 1883 werd het leger hervormd en vermeerderd tot 200,000 man,
die zes Sjidans nationale troepen en een Sjidan keizerlyke lyfwacht
zouden uitmaken. Zelfs na deze reorganisatie bleef de sterkte van
het staande leger nog verre van wat men zieh eerst had voorge-
steld in 1873 -p 400.000 man. Dat vond zijn grond in het feit, dat
de fondsen van het land verdeeld moesten worden over verschillende
dringende benoodigdheden. Het bouwen van forten voor
kustverdediging, de uitbreiding van militair onderwijs, de oprich-
ting van tuighuizen — een in Tokio en een in Osaka — en ook
van kruitfabrieken, verslonden ontzaglyke sommen van het beschik-
bare geld.
In 1896 onderging het leger weer eene verandering na den oorlog
met China. Ten laatste werd, door deze reorganisatie, de militaire
macht op eene hoogte gebracht als men in 1871 aanvankelyk
gewild had, na eene lange en het geduld op eene zware proef stellende
periode. Het staande leger telt nu 500.000 man en is verdeeld in
twaalf Sjidans (divisies) van gemengd commando en den divisie van
de Keizerlyke lyfwacht.
Om terug te komen op den tyd toen de loting voor het eerst
werd ingevoerd, moet men bedenken dat het een van de hoofd-
bestanddeelen was van het werk na de Restauratie ondernomen.
Het beteekende dat de 400.000 families der Sjizokoe’s hunne erfelyke
rechten en verplichtingen als krygslieden moesten opgeven, mitsgaders
hunne erfelÿke soldÿ, die zÿ in ryst ontvingen. Eene zekere
som werd hun uit 's lands schatkist toegekend in verhouding tot
het bedrag dat zÿ plachten te ontvangen. Alle Daimio’s of feodale
heeren moesten tevens hunne domeinen opgeven ; hunne burchten en
versterkingen werden aan de zorg van het Departement van Oorlog
toevertrouwd. Het was de afschaffing van het lang bestaande
feodaalstelsel in Japan — eene groote omwenteling. De invloedrijkste
(klasse) van het volk onder dit stelsel waren de Sjizokoe’s, en zÿ
waren het die onder het nieuwe régime het meeste in aanzien en
belangen leden.
Als een gevolg hiervan kwamen in 1874 de Sjizokoe’s van Hizen
in opstand, bekend als de Saga-zaak — en in 1876 stond Maibara,
een gewezen onderhoorige van den DaimioMori, met veel aanhangers
op tegen de Regeering. In hetzelfde jaar kwamen ook vele van de
Sjizokoe’s van Tsjikoezen in opstand. Gelukkig echter werden al
deze opstanden onderdrukt, vöördat zÿ groote afmetingen aange-
nomen hadden. Toch brak er in 1877 een opstand uit in Satsoema.
Het was de laatste van dien aard en de grootste in uitbreiding. Het
was eene zaak van zeer ernstigen aard. Velen van de opstandelingen
waren oud-gedienden van de Restauratie. Niettemin behaalde het
Keizerlijk leger na vele ernstige gevechten de overwinning.
Al deze opstanden bewezen de bruikbaarheid van het door
conscriptie geworven leger, en de oorlog met China van 1894— 95
was een triomf voor het stelsel. Na den oorlog werd het leger
van 200.000 man dadelÿk uitgebreid tot ongeveer 500.000, hoewel
zulk eene plotselinge vermeerdering algemeen voor onmogelÿk
gehouden werd. Mogelÿk of onmogelÿk, ze moest tot stand
gebracht worden.
De internationale betrekkingen in het Verre Oosten waren niet
heilspellend, maar vertoonden sombere uitzichten. De beduchtheid
voor onvoorziene gebeurtenissen nam meer en meer toe. Japan
moet altÿd meewerken aan de handhaving van den vrede in het
Verre Oosten en om dit doel te bereiken was het volstrekt nood-
zakelijk dat het eene krachtige land- en zeemacht onderhield. Zÿne
taak was het deze te verkrÿgen, ondanks alle moeilÿkheden, onder
welke vermeld moet worden het vinden van een voldoend aantal
goed-geoefende offleieren en onderoffleieren. Langzamerhand echter
komt het rÿk al deze moeilÿkheden te boven.
Ook moet ik gewagen van de moeilÿkheid om gelÿken tred te
houden met de snelle ontwikkeling der moderne wapens. Nauwe-
lÿks hebben de troepen geleerd een nieuw en ingewikkeld wapen
te hanteeren of een nog nieuwer en gecompliceerder moet ingevoerd
worden.