zou hebben, dat het vreemdelingen zou bewegen in Japan te komen
om zieh in verschillende industrieele ondernemingen te steken en
land te koopen. Toch is sedert de herziene tractaten in werking
kwamen, geen enkel voorbeeld van landaankoop door vreemdelingen
te onzer kennisse gekomen. Men verwachtte ook, datvreemd
geld in het land zou vloeien. Het tegendeel echter is gebeurd.
Muntspecie in het binnenland benoodigd heeft men moeten leenen
van het buitenland. De nieuwste leening bedroeg 100.000.000 jen,
waarvoor 4 percent interest jaarlpks betaald moet worden. Vier
millioen jen interest is dus bestemd om het land uit te gaan,
onafhankelijk van de handelsbalans. Er zpn daarenboven certiflcaten
van werkelpke schuld en oorlogsschuldbewijzen tot een gezamenlijk
bedrag van 43.000.000 jen, waarop de interest ten bedrage van
niet minder dan 6.000.000 jen ook in specie elk jaar uit het land
moet vloeien. Terwijl dit het geval is, hoort men nog eene meer-
derheid het gevoelen uiten, dat zp het grondeigendom in handen
van vreemdelingen en aandeelen als schadelpk voor de belangen
des lands beschouwen. De kleingeestigheid der Japanners heeft
vreemdelingen verhinderd hun kapitaal in industrieele ondernemingen
met eenig vertrouwen te steken; hunne ongeneigdheid tot geldbelegging
schpnt toegeschreven te moeten worden aan hunne onbe-
voegdheid om volle rechten over den grond in dit land te verwerven.
Het eenige middel om vreemd kapitaal in te brengen, is dus, bp
den tegenwoordigen staat van zaken, eene leening. De afschafüng
van extraterritoriale rechtspraak is wezenlpk strijdig geweest met
het binnenkomen van vreemde fondsen. De belangen van Japan
eischen dat pogingen worden aangewend om innige betrekkingen
tusschen de Regeering en de mannen van zaken te verzekeren,
met het oogmerk om vreemdelingen te veroorloven zieh in eene
onderneming, welke ook, in het binnenland te steken met het
grootste vertrouwen en volle zekerheid. Tenzp zulk eene regeling
in het vervolg getroffen wordt, kan inlandsch kapitaal op zieh zelf
niet veel uitrichten. De Russische Minister van Financiön heeft, in
eene vergadaring van het Kabinet onlangs in zpne rede aangetoond,
dat de toestanden in sommige gedeelten van Rusland eenigszins
overeenkomen met die waarin Japan zieh thans bevindt. In de
overvloedige productie van petroleum is tot een aanzienlpk bedrag
Engelsch kapitaal belegd. Uit onvriendelpke gezindheid jegens de
Engelschen hebben eenigen van de Russische Ministers getracht
beperkingen daarop te stellen, met oogmerk hen (de Engelschen)
te verhinderen zieh in eene onderneming, welke ook, te steken.
Doch deze maatregelen werden hevig bestreden door den Heer
Witte, die er nadruk op legde dat Rusland zichzelf niet kon ontwikkelen
zonder de toevlucht te nemen tot vreemd kapitaal. Eenigen
tpd geleden wilde een zekere Engelschman een fabriek oprichten
in Nagoja voor het rafflneeren van suiker uit Formosa, maar hjj
werd daarvan afgeschrikt door zpne onbevoegdheid om een stuk
gronds te verkrpgen. Zoo deze fabriek opgericht wäre geworden,
zou Japan er door bevoordeeld zpn geworden tot het bedrag van
den kostenden prps in verband daarmee en de gelegenheid die het
aanbood tot arbeid. Zoolang als het eenige middel om vreemd
kapitaal in te brengen het aangaan van eene leening is, is het
kwalijk inogelpk de grondslagen der nationale economie te schrägen
of de stelselmatige ontwikkeling van handel en npverheid te verzekeren.
Het volgen van eene vrpzinniger staatkunde is volstrekt
noodzakelpk.
III. Finaneieel Beheer
DOOR
GRAAF MATSOEKATA MASAJOSJIDe
oorlog van 1894—1895 heeft merkbare veranderingen teweeg-
gebracht in den financieelen toestand van Japan, daar de jaarlpk-
sche uitgaven, die vöör den oorlog ongeveer 80.000.000 jen plachten
te zpn, plotseling tot meer dan 200.000.000 jen in het volgende
jaar stegen. Hoe aan dezen nieuwen toestand door de Regeering
het hoofd is geboden, vindt men uitvoerig vermeld in het „Verslag
over het Finaneieel Beheer na den Oorlog” (openbaar gemaakt in
het Japansch en in het Engelsch), hetwelk ik den Minister-President
aanbood in Maart 1900, toen ik het ambt van Minister van Finan-
cien bekleedde. Mpn schrpven aan den Minister-President möge
hier aangehaald worden, omdat het geheele werk er kortelpk in
is samengevat:
In Maart van het 28^ jaar Meidji (1895), toen de oorlog met
China nog niet ten einde was, en de geheele natie overstelpt was
door vreugde en verbazing bp de roemrpke overwinningsberichten,
liet Zpne Majesteit de Heizer, wien de toekomstige financieele
politiek des lands innig ter harte ging, mp in zpne tegenwoordig-
heid in zpn militair hoofdkwartier te Hirosjima ontbieden, en richtte
hi) tot mp zpne genadige woorden, mp tegelpkertpd belastende
met de taak om de nationale flnanciSn te beheeren met het oog
op de regeling er van na den oorlog. Ik was door dit alles diep