troepen volgens Europeesch systeem, ter voorbereiding om, zoo
noodig, aan hunne eischen tegen het Sjogoenaat kracht bjj te zetten.
Sjimazoe en Mori waren de eersten die in nauwe betrekkingen
met s Keizers Hof zöchten te treden. Er bestond eene gemeen-
schappelijke betrekking tusschen hen en de hovelingen, waaronder
Sandjo, den schoonvader van den tegenwoordigen Prins Sandjo;
Iwakoera, den vader van den tegenwoordigen Prins Iwakoera; en
anderen die ook het denkbeold koesterden om het Sjogoenaat af
te schaffen. Zij steunden allen de zaak des Keizers naar den volks-
wensch om het Sjogoenaat of te schaffen en het oneervolle toe-
geven aan den aandrang der vreemdelingen weer goed te maken.
De zetel van de Keizerlijke Regeering was toen, in 1862 (2d® jaar
Boenkjoe), vol van patriotten uit elk deel van Japan, die hfl het
paleis samen kwamen om den Keizer te overreden dat hij zelf de
uitoefening van de oppermacht zou op zieh nemen. Sjimazoe en Mori
begonnen op eigen hand te handelen en kwamen binnen Kioto
met hunne troepen, als verontschuldiging aanvoerende dat zij den
wensch koesterden om, zoo noodig, een einde te maken aan de
verwarrmg die den Keizer omringde. Dezelfde gedragsljjn werd
weldra door Jamanoetsji van Tosa gevolgd. Dit was eigenlijk de
eerste gelegenheid die hun gegeven werd om eene hoofdrol in de
Restauratie te speien. De onvermoeide werkzaamheid van Iwakoera
en Sandjo had ten gevolge dat eindelijk een Keizerlpk decreet ver-
kregen werd, waarbij aan Sjimazoe en Mori gelast werd de Regeering
van den Sjogoen aan te manen om haar buitenlandsche politiek
van strekking te doen veränderen. Een ander decreet werd tezelfder
tijd aan den Sjogoen Ijemotsji uitgevaardigd en dientengevolge
werd eene bepaalde mate van hervorming in zij ne Regeering ver-
kregen. De uitoefening van het souverein gezag werd zoodoende
feitelflk aan den Keizer teruggeven en de Sjogoen verkeerde in de
moeilijke positie dat hij te kiezen had tusschen het uitdrijven der
vreemdelingen en ongehoorzaamheid aan het decreet van den Keizer.
Dit weldoordachte plan was beraamd door de uitstekendste staatkundigen
van dien tijd, Saigo, Okoebo, Kido, Goto en veel
anderen, bjjgestaan door hovelingen als Iwakoera. Het welgelukken
van dit plan werd gevolgd door een lang tjjdperk van weifeling
van de zjjde der Regeering van den Sjogoen. Er ontstonden volks-
opschuddingen tegen haar en vele Daimio’s onttrokken zieh aan
hunne verplichting van trouwe bondgenooten.
Een tjjdelijk succes werd evenwel door den Sjogoen behaald in
1863 (3 e jaar Boenkjoe). De troepen van Tsjosjoe werden uit Kioto
verdreven en die van Aizoe Matsoedaira, een van des Sjogoens
trouwe volgelingen, namen hunne plaats in. Sandjo en zes andere
hovelingen vluchtten naar de provincie van Mori, en zoo werd het
evenwicht tusschen de parttfen voor en tegen den Sjogoen aan
’s Keizers Hof hersteld.
Dan, Ijemotsji, door dit herstel van zjjn gezag nog niet ten volle
bevredigd, voedde steeds den vurigen wensch zijne macht te toonen.
Hij vond een voorwendsel in de eigenmächtige handelwijze van Mori
tegen vreemde schepen te Sjimonoseki, 1863, en deed een beroep
op den Keizer om hem te mächtigen zijn eersten veldtocht tegen
Mori te beginnen in 1864 (2d® jaar Gendji), in de hoop tegelfjker-
tijd de eerzuchtige bedoelingen der overige Daimio’s door een oorlog
tegen hem te fnuiken. Deze veldtocht eindigde voorspoedig voor
hem, maar hij leed eene groote nederlaag in zijn tweeden veldtocht
ondernomen in 1866 (2<äe jaar Keio), tegen den raad zpner eigen
staatslieden, Matsoedaira van Jetsjizen o.a.; van dezen tijd dag-
teekent de val der militaire Suprematie van het Tokoegawa-Sjogoe-
naat. Eene groote menigte van Daimio’s weigerden ten eenenmale
de bevelen van den Sjogoen te gehoorzamen. Hij stierf in grooten
rampspoed te Osaka in 1866 (2de j aar Kedjo). De vijftiende Sjogoen,
Joeiki, volgde hem weldra op en werd benoemd tot Sedji Daisjo'-
goen. In het laatst van hetzelfde jaar stierf de Keizer Komei, tot
groot leedwezen der gansche natie, zonder dat hij in Staat geweest
was de vrucht te plukken der Restauratie, welke gedurende zijn
moeilijke regeering in binnen- en buitenlandsche betrekkingen geplant
was geworden. De troon werd onmiddellijk geerfd door den
tegenwoordigen Keizer.
De Sjogoen werd nu door de meerderheid der Daimio’s voor
ongeschikt verklaard om met de waardigheid van het souverein
gezag bekleed te worden, aangezien zijne voorgangers zoo bjjzonder
te kort waren geschoten in de regeling van buitenlandsche aange-
legenheden en zoowel burgerlijk als militair gezag geheel en al
verloren hadden. Jamanoetsji van Tosa en Asano van Aki rieden
den Sjogoen Keiki aan, van zjjn ambt afstand te doen. Daar staatslieden
als Goto van Tosa, Komatsoe en Okoebo van Satsoema en
anderen, en Katsoe van zijne eigene Regeering hem tot dezelfde
gedragslijn trachtten over te halen, besloot hij ten slotte zulks te
doen. Op 14 October 1867 (4de dag der 10de maand van het 3dejaar
Keio), bevestigde de Sjogoen Keiki zijn besluit en deed hjj een
beroep op den Keizer om hem ontheffing van zijn ambt te ver-
leenen, hetgeen gereedelijk den volgenden dag werd toegestaan.
Dit is een gedenkwaardige dag in de geschiedenis van Nieuw Japan,
want van dezen dag af nam de tegenwoordige Keizer de f acto
de uitoefening van het souverein gezag op zieh en werd het
Xeizerlijk Gouvernement hersteld in den Staat die bereids vöör den
s