De oordeelvellingen, waarbij G-endji nu en dan treffende opmerkingen
maakte, werden nog steeds voortgezet. Eer alles afgeloopen was,
begon de avond te vallen. Er bleef aan de rechterzflde nog ebne rol
over, toen de rol van „Soema” aan de linkerzijde voor den dag
gehaald werd. Dit bracht Gon-Tjioenagon eenigszins in verlegenheid.
De laatste rol der rechterpartfl was, natuurlflk, een uitgelezen stuk,
maar het had verscheidene gebreken in vergelflking met die van
„Soema” . De schetsen op deze laatste rol waren gemaakt door
G-endji, die daaraan veel moeite en tfld ten koste had gelegd. Het
waren voorstellingen van verschillende baaien en stranden. Ze
waren met groote kunstvaardigheid uitgevoerd en verplaatsten de
toesehouwers in hun geest naar de afgebeelde plekken. Er waren
toelichtende opmerkingen op geschreven, soms in den vorm van
een dagboek, hier en daar vermengd met dichterlflke uitboezemingen,
in een statigen en tevens gemakkelflken stfll. Deze maakten grooten
indruk op den Keizer en alle aanwezenden; en ten slotte werd,
dank zij deze rol, beslist dat de linkerpartij de overwinning
behaald had.”
In de beroemde Makoera-no-sosji lezen wij het volgende, aan-
gehaald en in het Engelsch vertaald door Mr. Aston:
„Op de schuifdeuren van de Noordzjjde der private vertrekken
van den Mikado ziet men vervaarlflke Schilderingen van wezens
die in den wilden oceaan leven, sommige met lange armen,
andere met lange beenen. Wanneer de deuren van de antichambre
open zfln, kan men ze altijd zien.”
Hieruit kan blijken, dat men van de schilderkunst gebruik
maakte voor kamerversiering. Het ideaal van schilderten, zooals de
deftige klassen van bedoeld tijdperk zieh dat vormden, komt helder
uit in de volgende aanhaling uit de „Gendji Monogatari.” Ze is
vervat in een hoofdstuk waarin verschillende soorten van vrouwen-
karakters besproken worden, en daarom wordt over schilderkunst
Blechts terloops gesproken; maar het aangehaalde zal een goed
denkbeeid geven, weshalve ik de plaats in haar geheel mededeel:
„Hij nam dan opnieuw het woord en zeide: „Laat uwe gedachten
over zaken in het algemeen gaan en oordeel dan. Is het niet altijd
waar, dat natuurlijkheid en oprechtheid verkieselijk zijn boven
louter kunstige voortreffelijkheid? Handwerkers, bijvoorbeeld, maken
allerhande artikelen, naar gelang van hunne talenten. Sommigen
zfln schrander en bedreven, en vervaardigen knap voorwerpen van
tijdelijke mode, welke geen bepaalden of traditioneelen stijl hebben
en alleen berekend zijn om den oogenblikkelijken smaak te streelen.
Dit zijn echter niet de wäre handwerkers. De wezenlijke voor-
trefifelijkheid van den waren handwerker wordt bewezen door
dezulken die, zonder gebreken of sensatie wekkende eigenaardig-
heden, artikelen vervaardigen om, laat ons zeggen, een of ander
gebouw te versieren, in overeenstemming met zuiveren smaak en
hooge aesthetische beginselen. Let, om een ander voorbeeld te
nemen, op de hoogte welke onderscheiden kunstenaars van de
Keizerljjke Schilderacademie bereikt hebben. Neem het geval van
teekeningen in zwarten inkt. Zulke schilderten als die van den
Berg Horai, dien geen sterfelijk oog ooit aanschouwd heeft, of als
van een woedenden, monsterachtigen visch in eene onstuimige zee,
of van een wild beest uit een of ander ver verwijderd land, of van
een denkbeeldig demonsgezicht, zfln,. voorzeker, dikwerf met zoo’n
treffende levendigheid geteekend, dat men bÿ het aanschouwen er
van terugschrikt. Toch zijn dezé schilderijen noch natuurlijk noch
waar. Daarentegen kan een gewoon landschapsbeeld met bekende
bergen, kalm vlietend water en met huizen vlak voor onze oogen,
voorgesteld zijn met eene zoo bekoorlijke onregelmatigheid en met
zoo’n uitnemende kunstvaardigheid, dat zij bijna met de Natuur
wedijveren. In schilderten als deze is het perspectief van aardige
berghellingen en stille, door dichtgebladerde boomen omgeven
ingesloten plekjes geteekend met zoo’n bewonderenswaardige
getrouwheid aan de Natuur, dat zij den beschouwer in verbeelding
naar hooger sfeer verplaatsen. Dit zijn de schilderten waar de
geest en de kracht van de supérieure hand eens meesters zieh het
meest in openbaart, en in deze zal een kunstenaar van minder
allooi slechts stompheid en onmacht toonen.
„Dergelijke opmerkingen zfln toepasselijk op het schrift. Sommigen
maken stoute trekken met groote vrijheid en oneindige krullen en
schijnen op het eerste gezicht sierlijk en kunstvaardig te zijn.
Maar wat geschreven wordt met nauwgezette netheid, volgens de
wäre regelen der schrflfkunst, is een schrift dat van het boven-
bedoelde zeer verschilt. De op- en neerhalen mögen, op het eerste
gezicht, misschien niet volkomen zijn, toch zullen wij, wanneer
wij het opnemen en critisch vergelijken met het schrift waarin
krullen en streepjes de overhand hebben, aanstonds bespeuren,
hoeveel meer wezenlijke en degelijke Verdienste het bezit.
„Aldus nu staat het .geschapen in de schilderkunst, in de schrijfkunst
en in de kunst in het algemeen. Hoeveel te meer dan zfln
die vrouwen onze bewondering onwaardig, welke, al zijn zfl rijk
in uiterlflk schoon en vertoon van fatsoenlflkheid om onze oogen
te verblinden, toch de hechte grondslagen van degelflkheid, trouw
en waarheid missen! Denkt niet, mijne vrienden, dat ik te ver
ga, maar laat mfl voortgaan met deze opmerkingen door voor-
beelden uit mflne eigene ervaring te verduidelflken.”