zes zulke golven gekend en het is niet noodzakeiyk, dat zij den
werkelijken stand der financiön van het land schaden. De beide
eerste eigenaardigheden van het Japansche karakter b*j het doen
van zaken kragen reeds veel voor hare rekening, wat betreft de
versterking van den schjjn van financieele onzekerheid in den tijd
van depressie. Na de voorspoedige ttfden van 1893 kwam de oorlog
met China en de daarop volgende schadevergoeding. Yeel van het
door China betaalde geld werd in Japan verteerd, en het Japansche
volk kwam tot het besluit, dat deze vermeerderde omloop van
geld bestendig zou zjjn. Men handelde impulsief in vele onder-
nemingen en stortte zieh in allerlei soorten van zaken, omdat
de Regeering hare ondernemingen na den Chineesch-Japansehen
oorlog te veel had uitgezet. Toen kwam de depressie op haar
hoogtepunt in 1900 en 1901, en de tweede karakteristieke eigen-
schap kwam naar voren, en de zaken werden opgegeven of tot
geringeren omvang teruggebracht omdat het niet zulk gemakkeljjk
werk was als vroeger. Terwijl ik het eens ben met Burggraaf
Watanabe wat betreft zijne inzichten in den financieelen toe-
stand van het land in 1900—1901, verschil ik met hem van
meening, dat het onvermtjdelpk moet uitloopen op een nationaal
bankroet. Dat is niet zoo, omdat bjj een behoorlpk beheer ons
nationaal inkomen nog grooter gemaakt kan worden dan onze
uitgaven.
Ik geloof niet dat het voor Japan gemakkelijk zal zjjn op
Amerikaansche of Europeesche markten mede te dingen, voor
zoover het betreft het voortbrengen van dagelpks vervaardigde
goederen. De betere machines der oudere landen leiden er nood-
zakelijk toe, de productiekosten der afgewerkte artikelen goed-
kooper te maken. Bovendien zfln Japansche werklni, ofschoon
hun loonen goedkooper zfln, in den regel geene geoefende
handwerkslieden.
Het is waar dat er vele zulken zjjn, maar er zullen twee
of drie generaties noodig zjjn, vöör de groote massa van den
arbeid gelflk is aan die van andere landen in bedrevenheid. Totdat
die tijd komt is het voordeeliger onafgewerkte goederen uit te
voeren naar vreemde landen om daar te worden afgewerkt. Dat
brengt veel meer op dan te trachten de afgewerkte artikelen hier
te produceeren. Ik geloof echter dat wij, zelfs nu, de Oostersche
markten (de Chineesche en Koreaansche) beter kunnen voorzien
dan andere naties, ofschoon de handel noodzakelyk meer is in den
vorm van eenen ruil van producten dan op eenig andere wijze. Bjjv.:
van Korea ontvangen wij rijst, boonen, huiden, beenderen en wij
zenden daarheen katoenen garens, katoenstof, zflden kleeding,
zoodanige artikelen als onder de Koreanen in gebruik z\jn. Naar
Europa en Amerika voeren wij uit: thee en ruwe zij de, ruw
geweven en ongeverfd of als garen, steenkolen, koper en een
beetje f(jn porselein. Het laatste is echter niet zeer gewild op
vreemde markten en men kan slechts op een kleinen uitvoer van
kunstartikelen hopen. Mogeiyk dat het er van komt, en ik hoop
dat het er van zal komen, dat Japan zal mededingen met de
mogendheden, die nu reeds in het veld staan, in alle soorten van
bewerkte goederen, maar die tijd moet noodzakelyk ver verwijderd
zpn. De moeilykheid voor het tegenwoordige is dat terwijl de
Japanners alles kunnen nabootsen, zij op dit oogenblik geene
betere dingen kunnen uitvinden. Maar de handel der Oostersche
landen zal eenmaal worden beschouwd als Japans natuurlpk
aandeel, en het is reeds goed in Staat dien te voorzien.
De hulpbronnen van Japan zijn zeer verscheiden en in eene zeer
aardige hoeveelheid tegenwoordig. Ruwe zijde en thee zijn er over-
vloedig, terwijl er rykeiyk steenkool is en ook koper, maar zilver
en goud zijn dat niet zoo erg. Ik hoop onzen ryken watervoorraad
te zien omgezet in flink voordeel en aangewend tot het voortbrengen
van electrische energie. Dat zou eene groote besparing
van uitgaven zijn en de productiekosten zeer veel goedkooper
maken. Petroleum is in verscheidene districten gevonden en zal in
groote mate de plaats innemen van steenkool; en het is mogelyk
dat zij, bjj volle ontwikkeling, kan worden uitgevoerd naar de
naburige landen. In Hokkaido hebben wij rijke steenkolen- en zilver-
mijnen en petroleumbronnen, terwijl wij op Formosa rijke goud-
mijnen hebben. Het ijzer dat wij in onze ijzerfabrieken in Kioesjioe
gebruiken, komt deels uit verscheidene mijnen van Japan en deels
uit China.
Mijne hoop voor de toekomst is, dat vreemd kapitaal in het land
kan worden gebracht, dat door eenen met succes bekroonden strijd
tegen de vier Japansche eigenaardigheden de economische toestand
van het land zoo zeker wordt gemaakt, dat hij naar het gevoelen
der wereld geenen twijfel mogelijk laat wat betreft de duurzaamheid
van het Japansche Rijk.
Alle landen van Europa wedijveren met elkaar in het ontwikkelen
hunner eigene, respectieve handelsbelangen. De strijd, niet van
Soldaten, maar van mannen van zaken, wordt heden ten dage
aanhoudend gestreden over de gansche wereld, en de kroon der
overwinning zal verblijven bij die naties, welke succes hebben in
hunne handelsondernemingen. De betreurenswaardige toestand van
onzen handelstand zal uitloopen op het tegenhouden van den
vooruitgang van ons land. Ik werd door de het meest uitblinkende