geopend heeft, als: een dienst tusschen Shanghai en Hankou, en
diensten tusschen Foetsjou en Hong-Kong, Hong-Kong en Angpin,
Hong-Kong en Tamsoei, enz. Yele kleinere eigenaars van schepen
onderhouden geregelde of ongeregelde diensten tusschen verschillende
Aziatische havens. Aldus heeft het gebied der Japansche koopvaardy
zieh zeer wyd uitgebreid. Een wiskundig denkbeeid van den voor-
uitgang van onze handelsmarine kan men zieh vormen uit het
feit, dat, terwyl de tonnemaat van onze schepen van buiten-
landsch type (stoombooten en zeilschepen te zamen) in 1879 slechts
110.000 ton bruto bedroeg, deze in 1889 klom tot 220.000 ton
bruto, en tot 796.930 ton bruto in 1900, zoodat zy in de eerste
tien jaren van dat tydperk verdubbelde, en in de tweede periode
meer dan verdrievoudigde. Japan nam in 1898 de tweede plaats
onder de maritieme naties van de wereld in, terwyl de Nippon
Joesen Kaisja de zevende was onder de voornaamste scheepvaart-
maatschappyen, wat tonnemaat betreib.
Wat betreft het aandeel, dat de Japansche schepen in den buiten- en
binnenlandschen handel van het land hebben, toonen de statistieken
aan, dat terwijl de totale buitenlandsche handel van Japan in 1889,
ongerekend de kosten der takelage van stoombooten en schepen
in het buitenland gekocht, 133.000.000 jen bedroeg, de goederen
door Japansche schepen vervoerd eene waarde van slechts 10.125.000
jen vertegenwoordigen, of minder dan een twaalfde van het totaal.
In 1889 echter vervoerden de Japansche schepen op eenen geza-
menlijken buitenlandschen handel van 428.000.000 jen (terwy 1
dergelijke verbeteringen aangebracht waren ten aanzien van schepen
en takelage) eene waarde van 140.000.000 jen, of een derde van
het geheel.
Deze feiten bewyzen vrij duidelyk, dat ons volk veel aandacht
en geestkracht gewyd heeft aan de zaak der koopvaardy. Ook
bepaalt zieh de vooruitgang niet alleen tot eene vermeerdering van
de koopvaardy vloot. Er is ook eene evenredige ontwikkeling geweest
in de houding van ons volk ten opzichte der zeevaart, welke de
afzonderings-politiek, waarover wy boven gesproken hebben, van
zelf belemmerd had. Aanzienlyke vorderingen zyn er zekerlyk
gemaakt in de zeevaartkunde, alsook in de werktuigkunde. Dit
kan verduideljjkt worden door de mededeeling, dat in 1889 13.088
Japansche onderdanen certificaten van bekwaamheid in zeevaart-
en werktuigkunde verwierven, terwijl het aantal vreemdelingen,
in het bezit van zoodanige getuigschriften, tot 302 gedaald was.
Inderdaad is de noodzakelykheid om vreemdelingen voor verant-
woordelyke posten op schepen, welke het eigendom van Japanners
zyn, te gebruiken, snel aan het verdwynen.
Aan inrichtingen, noodig voor het welslagen der koopvaardy -
ondernemingen, is er in Japan geen gebrek. Er hebben zieh meer
dan tien dok-maatsehappyen gevormd, buiten de Gouvernements-
dokken, en eenige van deze bezitten dokken, welke in Staat zyn
om schepen van 8000—10.000 ton te herstellen. Enkele van deze
nemen ook het bouwen van schepen op zieh. Onder de laatste is
de Mitsoe Bisji-Maatschappy de grootste. Gedurende de allerlaatste
jaren hebben zy de Hi t a t s j i Maroe, de Awa Maroe, en de
K a g a Maroe voor de Nippon Joesen Kaisja gebouwd, welke alle
stoomschepen van meer dan 6000 ton zyn.
Zoo is de tegenwoordige toestand van Japan ten aanzien der
koopvaardy, en het schjjnt ook niet moeilyk om de toekomst
welke het te gemoet gaat, te voorspellen. Met vertrouwen kan men
beweren, dat het volk ten volle de noodzakelykheid van eene
groote vloot te bezitten, beseft, niet alleen in het belang van de
commercieele onafhankelykheid van het land, maar ook om mili-
taire en maritieme redenen. Yerder is men volkomen wakker voor
het feit, dat de oogen der handels- en nyverheidswereld gericht
zyn op de toenemende markten van China, SiberiS en Oost-Azie
in het algemeen, en dat scheepvaart-maatschappyen en Duitsche,
Amerikaansche en andere firma’s reeds vasten voet in dit wereld-
deel zoeken door het uitbreiden van hoofdlijnen of het openen van
voedingslynen. Men is ook volmaakt op de hoogte van de verande-
ringen, welke waarschynlyk zullen voortkomen uit de voltooing
van den grooten Siberischen Spoörweg. Deze feiten, beschouwd in
verband met de werkzaamheid, welke Japan reeds op het gebied
der koopvaardy aan den dag gelegd heeft, toonen, dat het zieh
niet door andere naties den loef zal laten afsteken. Het is inderdaad
moeilyk, nauwkeurig de richting te voorspellen, in welke zyne
pogingen zieh zullen uitbreiden, doch het feit, dat zy zieh zullen
uitbreiden, is boven alle bedenking verheven. Er is geene aanlei-
ding om te betwyfelen, dat de rijkdom van Japan gedurende de
laatste jaren zeer is toegenomen. Eene vergelijking van de cyjfers,
betrekking hebbende op den uitvoerhandel gedurende de jaren van
1880 tot en met 1900, toont dat de waarde der uitgevoerde
goederen in 1880 29.373.400 jen bedroeg, tegen 56.603.506 jen in
1890 en 204.207.873 jen in 1900. Zoo is er in die twintig jaar
eene vermeerdering geweest van byna 170.000.000 jen; of, om
het anders uit te drukken, de uitvoerhandel van 1900 was byna
zevenmaal zoo groot als die van 1880, en de gemiddelde jaarlyk-
sche vermeerdering in de periode van 1890—1900 bedroeg
14.750.000 jen, tegen eene gemiddelde jaarlyksche toename van
slechts 2.750.000 jen in de jaren van 1880 — 1890. De statistieke