den, of liever „zieh te verheugen met wie zieh verheugen, en
anderen niet te laten weenen, wanneer men zelf weent.” StoScisme
en beleefdheid, oogenschynlyk zoo ver van elkaar verschillend, zyn
in werkelykheid broeder en zuster; hy draagt alles, opdat zy kan
schitteren; zonder haar is hy bot ; zonder hem is zy triviaal.
Ik kan my wel voorstellen, dat er in de vroegste tyden van
de Boe s j i d o strikte regelen van behoorlyk gedrag moesten toe-
gepast worden om zulk eene ontvlambare en woeste klasse van
stervelingen, als de vechters met twee zwaarden, in toom te
houden. Overal gaat een goed gedrag samen met het dragen van
wapens. Sir Stamford Raffles schryft in zijne „Geschiedenis van
Java” de hoffelyke manieren van het volk toe aan de gewoonte
om de k r i s of het inlandsche mes te dragen. Of innemendheid
van manieren eene kenmerkende eigenschap is van den Maleier,
gelijk zindelykheid het schijnt te wezen, is eene vraag, niet ge-
makkelyk te beantwoorden; maar zeker is het, dat de Boe s j i d o
alle beleefdheid, welke wij als een Maleisch element van ons ras
bezeten mögen hebben, verfijnd heeft. Hofifelykheid en plicht-
plegingen zyn iederen vorm van Ridderlykheid eigen. „Ofschoon
verouderd ceremonieel vervelend is en alle beteekenis verliest” , zegt
Cornish, „heeft het zyn oorsprong in natuurlyke waardigheid.”
Die hooghartige houding, welke „parage” genoemd werd en by
het wäre Ridderlijke karakter behoorde, was even duidelijk onder-
scheiden van trots, als bewondering van afgunst en was ODaf-,
seheidelijk van plichtpleging. Er bestaat altyd gevaar dat plicht-
pleging en beleefdheid hun waren aard verloochenen en in stijve
gemaniereerdheid of in akelige kruiperigheid ontaarden. Zoodra de
oprechtheid op zy gezet wordt, heeft het innemendste gedrag geen
recht op lof. Louter holle vormen en phrasen werden door de strenge
ethiek van het Samoeralsme verafschuwd. De esotorische Boesj
ido, indien ik zulk een term gebruiken mag, duldde geen woord
of daad waaraan oprechtheid of waarachtigheid ontbrak.
Het is eene uiterst oppervlakkige opmerking, zoo dikwyls onder
de Europeanen gehoord, dat de Japanners te beleefd zyn om
oprecht te wezen, of, zooals een zendeling schryft: „Zy (een ge-
wone term voor het averechts gebruikte woord-„inlander” . Zoo
ik mij niet zeer vergis, wordt dit woord, hoewel etymologisch
natuurjyk volkomen juist, gewoonlyk toegepast op het volk dat
in een land geboren is, hetwelk eene kolonie is van een anderland,
en niet op de bewoners van een eveneens onafhankelyken s ta a t1);
' ) I n oaze t a a l , d ie r i jk e r is e n f ijn e r o n d e r s c h e i d t , z o u d e g e h e e le t i r a d e
o n n a t z ijn , d a a r w ij o v e r „ in b o o r lin g ” e n „ i n l a n d e r ” b e s e h ik k e n k u n n e n . V e r t ..
vandaar, dat de Engelschen de Hindoes in Indie inlanders
(nat ives) kunnen noemen, maar het klinkt ons vreemd in de
ooren, wanneer wy eenen Europeaan dat woord hooren toepassen
op de Japanners 1) zyn zulke ingevleeschde leugenaars!” Een meisje
van eene zendingsschool trouwt; hare leermeesteres (of haar leer-
meester‘) vraagt haar: „Is uw echtgenoot goed voor u?” De
jonge vrouw antwoordt: „Neen,” want zij zou er niet aan denken
hare wederhelft meer te prijzen dan zichzelf of toe te geven dat
hy teeder jegens haar was. Onmiddellyk legt men den jonggehuwde
ten laste dat hy haar gruwelyk mishandelt. Indien het naderhand
gelukkig blijkt, dat het jonggehuwde paar werkelyk zoo gelukkig
is als maar mogelyk, wordt de vrouw op hare beurt beschuldigd
van eene leugen te hebben verteld. Dit is de verstokte beleefdheid
van deze verblinde heidenen. Gy vraagt uwen diepbedroefden
Japanschen vrienden wat hun scheelt, en men antwoordt u met
eenen glimlach en zegt: „Niets” ; want waarom zouden zy den
vrede en de gemoedsrust van hunne vrienden verstoren ter wille
van hün leed, zoolang zy nog in staat zyn dat zelf te dragen?
Zulk een antwoord moogt gy eene leugen noemen — eene conven-
tioneele leugen ten minste, of, juister misschien, eene leugen uit
trots; niettemin is het niet minder afkeurenswaardig en Christe-
lyker, dan uwen naaste met het wee dat uw leven vervult, lästig
te vallen? Geen oprecht hater van huicheltaal zal de waarheid
van het gezegde van George Eliot ontkennen: „Wy stervelingen,
mannen en vrouwen,” zegt zy, „slikken menige teleurstelling tus-
schen ontbijt en middagmaal; bedwing uwe tränen en zie wat
bleek om de lippen, en als men u naar de oorzaak vraagt, zeg
dan: „0, niets!” „Trots komt ons te hulp,” gaat zy voort, „en
trots is geen siechte zaak, wanneer hij ons slechts noopt ons ver-
driet te verbergen ten einde anderen geen verdriet aan te doen.”
Waarheidsliefde, wel verre van veronachtzaamd te worden, was
een belangryk punt in de categorie van Ridderlyke deugden. In
het militaire leven wordt waarheidspreken niet altijd aanbevolen.
Strategie is geen openhartige eerlijkheid. Ga eens na, wat Lycurgus
leerde. Eerlykheid wordt niet licht in kampen geboren of gekweekt;
het is eerder een voortbrengsel van markten en werkplaatsen.
Wanneer de Heer Kidd zoo overvloedig uitweidt over de groote
voortreffelykheid der Westersche besebaving, als voomamelyk te
danken zynde aan zulk eene democratische, eenvoudige, alledaagsche
deugd als eerlykheid en dergelyke, verwart hy grootelijks uit-
werking en oorzaak. Er is geen hooge vlucht der verbeelding of
*) In het Engelseh niet te onderseheiden. V e k t .