Regeering vertoogen in bij den Koreaansehen Minister van Buiten-
landsche Zaken, doch zonder succès, vÿf jaren lang, gedurende
welke verscheidene der importeurs van rÿst werden geruïneerd.
In 1893 maakte de Japansche Regeering Oisji, een der jonge
politici van de volkspartp, Gezant in Seoel, en gaf zÿ hem de
vrÿe hand, met de Koreaansche Regeering te handelen, zoo goed
hjj kon. Oisji dreigde haar de betrekkingen af te broken en slaagde
erin eene schadevergoeding van 110.000 jen te krijgen van de
140.000 jen, die geöischt waren. Door alle de jaren van spanning
heen geloofde men dat China Korea steunde, want het verbod
van den uitvoer van rÿst is een welbekend Chineesch systeem,
hetwelk, in zjjn eigen geval, is gegrond op verdragsrechten.
De zaak der Koreaansche politieke misdadigers, die ontstond als
een onmiddellijk gevolg van de zaak van 1884 en die voortduurde
tot den vooravond van den grooten oorlog toe, maakten de
betrekkingen tusschen Japan eenerzÿds, en China en Korea ander-
zjjds, hopeloos verward. Na de mislukking van den coup d ’é t a t
van December 1884 waren de hoofden der Japansche party Kin-
giok-kin, Bokoe-ei-ko, Djo-ko-han enz. gevlucht naar Japan en
van daar gingen zÿ naar de Yereenigde Staten met uitzondering
van Kin-giok-kin, die in Tokio woonde onder den aangenomen
naam Imata Sjinsakoe. De Koreaansche Regeering zond Mollendorff
en Djo-so-oen naar Tokio om Kin-giok-kins uitlevering te vragen,
maar het verzoek werd geweigerd op den dubbelen grond, dat er
geen uitleveringsverdrag tusschen Japan en Korea bestond en dat
Kin-giok-kin een politieke misdadiger was. Yoor de Koreanen, zoo
ver mogelÿk verwÿderd van elk begrip van internationaal recht,
scheen deze weigering echter te beteekenen dat Japan geheime
plannen koesterde tegen Korea. Yerscheidene zoogenaamde moor-
denaars boden nu hunne diensten aan de Koreaansche Regeering
aan, hoofdzakelijk met geldelÿke doeleinden. Een hunner genaamd
Tsji-oen-ei kwam in Februari 1886 naar Tokio en viel daar in de
strikken die door de sluwe Koreaansche Studenten, onder bescherm-
heerschap van Kin-giok-kin, waren gespannen. Hÿ toonde den
Studenten eenen open brief van den Koning van Korea, welke
hem volmacht gaf „over zee te gaan en den rebel gevangen te
„nemen of met hem te handelen, zooals de gelegenheid eischte.”
Ook werd een brief in zÿn bezit gevonden welke bewees dat
Li-hoeng-tsjang en En-sei-gai ook geraadpleegd waren in verband
met Tsji-oen-ei’s zending. Tsji-oen-ei bood 5000 jen aan, aan elk
van de Studenten die erin slaagde Kin-giok-kin te vermoorden.
Ten einde verwikkelingen te vermÿden, beval de Japansche Regeering
Kin-giok-kin zonder verwÿl Japans bodem te verlaten en seinde zÿ
tegelìjkertijd naar Seoel, aan de Koreaansche Regeering vragende
of zjj werkelyk zulke volmacht aan Tsji-oen-ei had gegeven. De
Koreaansche Regeering loochende dit, en verzocht de Japansche
Regeering Tsji-oen-ei onder geleide terug te zenden, hetgeen
geschiedde. Kin-giok-kin wenschte naar Amerika te gaan, maar
daar hjj niet in bezit was van voldoende middelen om dat te doen,
werd hem gelast zieh terug te trekken naar het eiland Ogasawara
aan welk bevel hjj weigerde te gehoorzamen; en hy werd bygevolg
uit zijne woning gesleurd en met geweld daarheen gezonden. Daar
zijne gezondheid een koeler klimaat vereischte, werd hy later
overgebracht naar Hokkaido, waar hjj twee jaren onder politie-
toezicht bleef, totdat hem in 1890, wegens de betrekkelyke kalmte
in Korea, werd toegestaan naar Tokio terug te keeren. Middelerwjjl
was Bokoe-ei-ko ook uit Amerika teruggekeerd en de tegenwoor-
digheid van deze twee zoogenaamde aarts-samenzweerders in Tokio
maakte de Koreaansche Regeering weer ongerust, die nu eenen
voorzichtiger moordenaar zond in den persoon van Ri-itsoe-sjokoe.
Hij kwam in 1892 in Japan en kwam op eene of andere wijze in
eene zeer innige verhouding te staan tot Kin-giok-kin, die aan
zijnen valschen vriend alle zijne geheimen mededeelde. Ri-itsoe-
sjokoe haalde tot zijnen medeplichtige over Ko-sjo-oe, eenen jongen
Koreaan, onlangs uit Frankryk teruggekeerd, wiens naam nooit
zal worden vergeten in de donkere geschiedenis der moorden.
Ri-itsoe-sjokoe deed Kin-giok-kin gelooven, dat Li-hoeng-tsjang de
Bin-Regeering in Korea moede was en met Kin-giok-kin persoonljjk
in betrekking wenschte te treden, ten einde in Seoel een pian uit
te voeren dat geschikt was de Japansche party weer aan het
bewind te brengen. Hij bood Kin-giok-kin eenen valschen wissel
aan van 5000 jen, door Li-hoeng-tsjang getrokken op eene Chineesche
bank in Sjanghai, en vertelde hem dat Ko-sjo-oe en een attaché
van het Chineesche Gezantschap in Tokio hem naar de Chineesche
haven zouden vergezellen, van waar het gezelschap zynen weg zou
kunnen vinden naar Tientsin.
Kin-giok-kin was dwaas genoeg dit alles te gelooven, ondanks
de waarschuwing, hem gegeven door eenige zyner Japansche
vrienden, en werd door Ko-sjo-oe doodgeschoten, toen hy in een
Japansch hotel vertoefde in Sjanghai op den 288ten Aprii 1894.
Ko-sjo-oe werd door de Chineesche politie gevangen genomen en
Li-hoeng-tsjang gelastte hem onder geleide naar Korea te zenden,
te zamen met het ìyk van Kin-giok-kin, hetwelk by aankomst in
Korea in zes stukken werd gesneden (hoofd, lichaam en ledematen)
en gedurende drie dagen werd tentoongesteld in alle acht provincies
van het ryk. "Wat Ko-sjoe-oe betreft, hy werd door de Koreaansche