![](./pubData/source/images/pages/page152.jpg)
het in Engeland heerschende onderwijsstelsel, dat een afzonderlyk
Ministerie, met name het Departement van Onderwjjs, werd inge-
steld, welks hoofd, de Staatsminister van Onderwijs, lid werd van
het Kabinet. Twee jaar later werd een Wetboek van Onderwijs,
omvattende het geheele stelsel van Universiteiten, middelbare
scholen, lagere scholen, enz. uitgevaardigd. Yan dien tyd af zijn
verschillende verbeteringen in het stelsel ingevoerd, totdat w£j de
nu bestaande organisatie hebben. Er is gestadig vooruitgang geweest
in het onderwijsstelsel gedurende vele jaren, maar inzonderheid in
de laatste vijf of zes jaar is de vooruitgang in elke richting wer-
kehjk zeer opmerkelijk geweest.
Het centraal administratief orgaan is het Departement van
Onderwijs, met een Staatsminister aan het hoofd en een Yice-
Mimster onder hem. Daarenboven zijn er drie directeuren, beant-
woordende aan de drie bureau’s voor aangelegenheden van bijzondere
scholen, dito van algemeene scholen en dito van technische scholen;
raden, secretarissen, schoolopzieners en onderzoekers van school-
boeken en kaarten, die de verschillende, hun respectievelijk aan-
gewezen werkzaamheden verrichten. Het plaatselijke administratief
lichaam voor onderwijs omvat drie klassen: de bestuurder van het
lichaam der laagste klasse is het hoofd van eene hoofdstad, stad of
dorp, dat voor lager onderwijs zorg te dragen heeft; de bestuurder
der tweede klasse is het hoofd van het „goen” of graafschap, dat
het oppertoezicht heeft over de onderwijsaangelegenheden van
steden en dorpen; het hoofd der hoogste klasse is de plaatselijke
Gouverneur, die zoowel het lagere als het middelbare onderwijs in
zijn rechtsgebied controleert, onder Oppertoezicht van den Staats-
minister van het Departement van Onderwijs.
Lagere scholen hebben ten doel aan kinderen de eerste beginselen
van eene zedeljjke opvoeding te geven, en van een onderwijs,
speciaai er op ingericht om hen tot goede leden der gemeenschap
te vormen, mitsgaders zoodanige algemeene kennis en bedrevenheid
als voor het dagelijksch leven noodig is, terwijl behoorlijk gelet
wordt op hunne physieke ontwikkeling.
Lagere scholen zijn verdeeld in gewone lagere scholen en lagere
scholen met meer uitgebreid onderwijs. Een gewone lagere cursus
en een meer uitgebreide lagere cursus kunnen te zamen in 66n en
dezelfde school ingesteld zijn. De gewone lagere cursus loopt over
vier jaren, en de meer uitgebreide lagere cursus over twee, drie
of vier jaren. Een supplementaire cursus, zieh over niet meer dan
twee jaren uitstrekkende, kan ook ingericht worden om een onder-
richt te verstrekken dat voor plaatselijke behoeften past.
De leervakken in gewone lagere scholen omvatten: zedeleer. de
Japansche taal, rekenkunde en gymnastiek. Naar gelang van
plaatselijke omstandigheden, kunnen een of meer vakken, zooals
teekenen, zang of handenarbeid, toegevoegd worden, en, voor
meisjes, naaien.
De vakken in meer uitgebreide lagere scholen omvatten: zedeleer,
de Japansche taal, rekenkunde, Japansche geschiedenis, aardrijks-
kunde, wetenschappen, teekenen, zang en gymnastiek, en, voor
meisjes, naaien. Bovendien kunnen landbouw, handel en handenarbeid
voor jongens inbegrepen worden, en eveneens de Engel-
sche taal.
Een punt dat bjjzonder de aandacht verdient, is dat de lessen
in zedekunde in de lagere scholen niet gegrond zijn op een gods-
dienstig leerstelsel, maär zuiver wereldsch zijn. In het vervolg
zullen de leerboeken ten gebruike der lagere scholen, als algemeene
regel, die zijn waarvoor het Departement van Onderwijs zieh het
kopijreeht voorbehoudt.
Het aantal klassen in eene lagere school mag niet meer dan
twaalf bedragen; het aantal kinderen in elke klasse niet meer dan
zeventig bjj gewone lagere scholen, en niet meer dan zestig bjj
meer uitgebreide lagere scholen.
De kinderen moeten den leeftjjd van ten volle zes jaar bereikt
hebben bjj hunne intrede in eene lagere school en ten volle veer-
tien oud zijn alvorens de school te verlaten, zoodat de volledige
schooltermjjn acht jaar is. De opvoeders van kinderen in den leefttjd
dat zjj school moeten gaan, zijn verplicht hen naar school te zenden,
om minstens de gewone lagere school af te loopen. Tegenwoordig
ontvangen meer dan 90 pct. der schoolplichtige bevolking den
voorgeschreven cursus van onderricht. En niettegensta,ande het
onderwijs in de meeruitgebreide lagere scholen niet verplichtend
is, gaan 60 pct. van degenen die het einddiploma der gewone
lagere school bezitten over tot de uitgebreide lagere scholen.
Eene stedeljjke of landeljjke gemeente is verplicht op te richten
en te onderhouden een of meer gewone lagere scholen, voldoende
uitgerust om den kinderen van schoolgaanden leefttjd die in haar
rechtsgebied wonen toegang te geven. De oprichting van meer uitgebreide
lagere scholen is niet verplichtend. In 1902 bedroegen de
totaaluitgaven voor hoofdsteden, steden en dorpen voor lagere
scholen £ 2.281.574.
Q-een gewone lagere school door eene hoofdstad, stad of dorp
opgericht mag schoolgeld van de leerlingen heffen, tenzij onder
bijzondere omstandigheden en onder goedkeuring van den plaatse-
lpken Gouverneur. Het bedrag van dit schoolgeld mag 20 sen