het hoofd des huizes, een „tamagoesji” of takje van den sakaki-
boom, waaraan eene strook papier bevestigd is, „nigo-taje” of fljn
laken voorstellende, legt het op het altaar, klapt dan in de handen
en maakt nederige buigingen. Ten aanzien van de beteekenis van
het in de handen klappen, heeft men drie uitleggingen gegeven.
Sommigen beschouwen het als een teeken van v r e u g d e , anderen
als eene a a n r o e p i n g , en weer anderen als een teeken van be-
won d e r i n g . Het laatste is de meening van wylen Professor
Konakamoera en is de meest aangenomen verklaring. Na afloop
van deze plechtigheid worden alle betrekkingen uitgenoodigd tot
een feestmaal, waarover wylen Professor Koerita in zyne verhan-
deling over „Eeredienst-ritueel” schrijft: „De verzamelde familie-
leden nuttigen de heilige sakö, die aan den voorvader geofferd is,
en spreken over zijne verdienstelijke daden, terwyl elk der aan-
wezigen uiting geeft aan zjjn besluit om in geenerlei wyze den
naam van den stamvader schände aan te doen.”
By de plechtigheden van de Boeddhisten bestaan de offers ge-
woonlijk in thee, rijst, vruchten, koeken en bloemen, kunstbloemen
of natuurlijke, waaronder de lotus de meest gewone is. Yisch en
vleesch offert men niet, wegens de leer van onthouding van
vleesch, welke besloten ligt in de geboden van den Boeddha *)
om geen levend schepsel te dooden. Of de plechtigheid plaats heeft
in den tempel of in huis, in beide gevallen doen priesters dienst
en lezen zy voor uit de heilige boeken. Wanneer het in den
tempel geschiedt, worden de opgezegde gebeden meestal door
gewyde muziek begeleid. De vergaderden branden om beurten
wierook en knielen voor het altaar, waarby het evenzoo toegaat
als by den Sjinto-eeredienst. Het feest dat den vorigen avond in
huis gevierd wordt, verschilt in hoofdtrekken niet van dat by de
Sjintoisten, behalve dat het voedsel alleen in plantaardige pro-
ducten bestaat.
Behalve de ceremonien, by de drie bedoelde gelegenheden verricht,
zyn er nog drie bepaalde tyden in den loop van het jaar,
waarop het volk offers aan de geesten der voorvaderen brengt,
zoowel in huis als op de graven. Deze zyn de weken der lente-
en herfst-dag-en-nachtevening, „Higan” genoemd, en het feest van
„Oerabon-je” of „Bon” , dat duurt van den 13den tot den 16den Juli.
In „Higan” worden de familiegraven bezocht en bloemen en water
op de grafsteenen geofferd. Gedurende „Oerabon-je” wordt in ieder
Boeddhistisch huis het feest voor „de uitnoodiging aan de geesten”
gevierd. Op den dag voorafgaande aan het Bon-feest, worden op
l) D i t is n i e t g e h e e l ju i s t . Ye b t .
verscheidene plaatsen „Koesatsji’, of „Bon-itsji” gehouden voor den
verkoop van artikelen, benoodigd voor de versiering van altaren.
Op den 14den Juli worden de familie-graven bezocht en de offers
van bloemen en lantarens gebracht, vorder worden er in de huizen
legplanken opgericht, „Sjorjo-dana”, of „de plank voor de geesten”
geheeten, die met verschillende soorten van plantaardig voedsel en
groote lantarens „kirikodoro” genaamd, bedekt worden. Op den
avond van den 13den wordt het „moekai-bi”, of „welkomstvuur”
voor de deur van het huis of in den tuin ontstoken; en op den
avond van den 16den het „okoeri-bi” of „afscheidsvuur” . Gedurende
deze vier dagen worden de geesten verondersteld in huis te komen
en er te verblyven. Men noodigt priesters uit, om de gebeden op
te zeggen, en legt vele offers van ryst, water, vruchten, koeken
en groenten op de geestenplank, van welke offers ossen uit eierplanten
gemaakt en paarden uit witte meloenen gevormd, met
hennepstengels als pooten, de merkwaardigste zijn. Uitvoerige
regelen schryven den aard der offeranden van dit feest voor, maar
het is onnoodig er hier by stil te staan. De omvang der offers
welke by gelegenheid van den periodieken dienst, hierboven be-
schreven, gebracht worden, en het aantal priesters die de plechtigheid
leiden, als ook de grootte en versieringen van de voorvader-
lyke graven, verschillen naar gelang van rang en vermögen
der lieden. In het begin van de achttiende eeuw werd er eene
nieuwe wet uitgevaardigd, waarby het aantal priesters beperkt
werd tot twee- of driehonderd, dat der heilige boeken, waaruit
voorgelezen werd, tot duizend deelen, en de duur van het feest
tot drie of vier dagen. Men zegt dat deze heryorming de uitgaven
tot een tiende van het oorspronkelyke bedrag heeft teruggebracht. Dit
feit bewyst hoeveel gewicht men aan de vooroudervereering hechtte, en
deze blyft niet beperkt tot de genoemde feestdagen. Wanneer een
jong student naar Europa gaat om zyne studies voort te zetten,
wanneer een soldaat te velde trekt, wanneer een ambtenaar uit-
gezonden wordt met eene opdracht der Regeering, of wanneer een
koopman eene lange reis voor zaken onderneemt, bezoekt hy
onveranderlyk de graven zyner voorouders, om afscheid van hen
te nemen. Wanneer zy in eene plaats wonen die ver verwyderd
is van de graven hunner voorouders, maken zy zeer dikwyls lange
reizen om de graven te kunnen bezoeken en daaraan offers te
brengen. In menig huis van Sjintoisten worden iederen dag sakd
en sakaki-takken geofferd, en in de Boetsoedan wordt voortdurend
wierook gebrand. Inderdaad maakt de vereering van de geesten
der voorouders een deel uit van het gewone dagelflksche leven
van het volk.