Terwyl de opleiding der hoogere gevangenisbeambten het hoofd-
doel dezer scholen geweest is, heeft het Gouvernement toch de
opleiding van degenen, die ondergeschikte betrekkingen bÿ de
gevangenissen bekleeden, niet verwaarloosd. Alvorens met de uit-
oefening hunner plichten te beginnen, moeten deze laatsten,
gedurende ruim twee maanden na hunne aanstelling, practische
opleiding in de gevangenissen ontvangen. By geschikte tusschen-
poozen worden gedurende dezen proeftÿd examens afgenomen; en
de mindere beambten, die opleiding ontvangen, mögen de posten
waartoe zy aangesteld zÿn niet behouden, tenzy zy met goed
gevolg het eind-examen aan het ein de van den cursus afleggen.
Gemeenlyk worden de opleidende beambten gekozen uit de gevangenis-
klerken en hoofdbewakers, welke vooraf den geheelen cursus van
spéciale opleiding doorgemaakt hebben.
De vakken van onderricht voor de mindere gevangenisbeambten
zÿn de volgende:
1. Gevangenisvoorschriften en regelen behoorende tot de uitvoe-
ring van die voorschriften.
2. Regelen voor de uitoefening van de verschillende functies van
bewaarders en gevangenis-dienstpersoneel.
3. Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvorde-
ring in algemeene trekken.
4. De disciplinaire voorschriften van den burgerlÿken dienst in
algemeene trekken.
5. Alle wetten en regiementen betrekkelÿk gevangenissen en
gevangenen in algemeene trekken.
6. Algemeene leidraad voor de oppassing en discipline van de
gevangenen.
7. Algemeene leidraad voor de behandeling van gevangenen.
8. Algemeene leidraad voor de transactie van bedrÿf in verband
met gevangenisarbeid.
9. Algemeene leidraad voor den sanitairen toestand van gevangenissen
en de behandeling van zieke veroordeelden.
10. Algemeene leidraad voor de wtjze om gegevens in te
schrÿven in de verschillende registers en het opmaken van rap-
porten.
11. Eenige opmerkingen over lichaamshouding, manieren, kleeding
en andere formaliteiten.
12. Practische oefening, als militaire exercities, gebruik van
disciplinaire instrumenten, brandweer, batoneeren, djoedjitsoe —
eene eigenaardig Japansche kunst om anderen behendiglÿk op den
grond te werpen en gevangen te nemen —, de methode om
nasporingen omtrent den physieken toestand der gevangenen, de
by hen gevonden voorwerpen, en de uitdrukking van het gelaat op
te teekenen en te rapporteeren.
De bevolking der gevangenissen wisselt van jaar tot jaar zeer
af, maar sinds 1899 is er eene algemeene neiging tot vermindering
merkbaar. De getalverhouding tusschen gevangenen en de algemeene
bevolking van Japan biyft als S1/% tot 1000. Aan den eenen kant
neemt het aantal misdadigers en boosdoeners jaarlÿks af, terwÿl
daarentegen overtreders van lieverlede in getal toenemen. Een blik
op de tabellen, gegeven in Aanhangsel M, maakt dit duideiyk.
Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen :
Vonnissen van kortelings gevangengenomen veroordeelden voor
misdaden van ernstigen aard, gedurende zeventien jaren terug, van
1900 tot en met 1884.
Jaariyksche bevolking der gevangenissen aan het einde van ieder
jaar, gedurende twintig jaren terug, van 1901 tot en met 1882.
Rangschikking van misdadigers, boosdoeners en overtreders onder
het jaariyksche aantal kortelings gevangengezette veroordeelden,
gedurende dertien jaren terug, van 1900 tot en met 1888.
Aard der ernstige misdryven van onlangs gevangengezette veroordeelden,
gedurende dertien jaren terug, van 1900 tot en met 1888.
Gratie wordt voorgedragen door den Staats-Procureur van het
Gerechtshof, die het vonnis uitgesproken heeft, of door den
gevangenisgouverneur aan den Minister van Justitie, waarby
tevens het goed gedrag en de ellendige omstandigheden van den
veroordeelden misdadiger vermeld worden in den vorm van een
verzoekschrift aan den Keizer, om Zÿner Majesteits genade. Deze
petitie wordt schrifteiyk ter bekrachtiging van Zÿne Majesteit
ingediend door den Minister van Justitie, die ook zyne eigen
besehouwing over de zaak geeft.
In 1897 verkregen 28 misdadigers gratie; in 1898, 33; in 1899,
19; in 1900, 70; en in 1901, .92.
Parool of l i b é r a t i o n p r é p a r a t o i r e wordt door den gevangenisgouverneur
aan den Minister van Justitie voorgesteld, terwyi
hy tevens de byzondere omstandigheden, welke zyne aandacht
verdienen, ten behoeve van den voor felonie of misdryf veroor-
deelde, in ’t licht stelt, die drievierde van het opgelegde vonnis
uitgediend hebben, en die door goed gedrag en trouwe inachtneming
der gevangenisdiscipline eene gezindheid hebben getoond om een
waardiger leven te leiden. Deze byzondere omstandigheden worden
door den Minister van Justitie in overweging genomen, en
indien hy ze voldoende vindt, verleent hy aan de gevangenen in
kwestie het gevraagde voorrecht van voorwaardelÿke vrÿlating by
administratieven maatregel, terwyi hy hen tegelykertyd onder