![](./pubData/source/images/pages/page154.jpg)
Als algemeene regel moeten de in de middelbare scholen gebruikte
leerboeken dezulke zijn, welke door den Minister van OnderwiJs
zijn onderzocht en goedgekeurd.
In het algemeen moet het aantal leerlingen aan eöne middelbare
school 400 met te boven gaan, ofschoon dit getal onder bjjzondere
omstandigheden tot 600 kan verhoogd worden. Eene klasse mag
niet meer dan 50 leerlingen teilen. Sommige leerlingen zijn gehuisvest
in de school, terwijl andere externen zijn. Het aantal leeraren moet
m verhouding staan van ten minste twee op elke klasse voor eene
school die niet meer dan vijf klassen heeft. Yoor elke klasse boven
de vijf, moet het aantal leeraren vermeerderd worden in verhouding
van een en een half per klasse.
In 1902 was het aantal middelbare scholen 292, waarvan 34
door particulieren waren opgericht, terwijl de overige opgericht
en onderhouden werden door de provineies. Het aantal leerlingen
was 102.304; van gegradueerden 9416; en van leeraren 4233, van
welke 1832 geen akte hadden. De publieke uitgave voor middelbare
scholen gedurende dat jaar bedroeg £492.140.
Het doel van de hoogere meisjesschool is onderricht te ver-
strekken in zulke hoogere vakken van algemeen onderwijs als
noodig zijn voor meisjes van de middelklasse.
De leercursus strekt zieh gemeenlpk uit over vier jaren en soms
over vijf. Aan den gewonen cursus kan een aanvullende cursus,
twee jaren niet te boven gaande, worden toegevoegd.
De vakken van Studie zijn zedekunde, de Japansche taal, eene
vreemde taal (Engelsch of Pransch), geschiedenis, aardrijkskunde,
wiskunde, natuurwetenschappen, muziek, gymnastiek, waaraan
paedagogie en handenarbeid als vakken naar believen kunnen toegevoegd
worden. Buitendien kan ten behoeve van degenen die
zulke kunsten als voor vrouwen noodig zijn wenschen te bestu-
deeren, een speciale cursus voor kunst, loopende over niet minder
dan twee en niet meer dan vier jaren, worden ingericht. Een hoogere
cursus van twee of drie jaren kan ook ingericht worden voor gegradueerden,
die eenige vakken van Studie verder wenschen te beoefenen.
De regelingen aangaande oprichting, de eischen aan candidaten
tot toelating, leerboeken, leeraarsbezoldigingen, het aantal leerlingen
in eene school en eene klasse, het aantal leeraren, enz., verschillen
niet van die aan middelbare scholen.
In 1902 was het aantal van hoogere meisjesscholen 70, waarvan
8 gesticht waren door particulieren; het aantal van leerlingen was
17.540, gegradueerden 3631, en leeraren 988, van welke 420 geen
akte hadden. De publieke uitgave voor hoogere meisjesscholen in
hetzelfde jaar bedroeg £ 131.493.
De kweekscholen (normaalscholen) zijn van tweeerlei soort,
namelijk gewone en hoogere kweekscholen. G-ewone kweekscholen
zijn bestemd om onderwijzers voor lagere scholen te vormen; de
hoogere kweekscholen, om leeraren voor middelbare scholen, hoogere
meisjesscholen en gewone kweekscholen te vormen.
Elke provincie moet op eigen kosten minstens 66ne gewone
kweekschool oprichten, die gesplitst mag worden in eene afdeeling
voor mannen en eene voor vrouwen. In sommige provineies zijn
de twee afdeelingen als afzonderlijke instellingen opgericht.
De studiecursus strekt zieh uit over vier jaren voor mannen en
drie jaren voor vrouwen. De studievakken voor mannen zijn zedekunde,
paedagogie, Japansch, Chineesch, geschiedenis, aardrjjks-,
wis-, natuur- en scheikunde, natuurlijke historie, teekenen, schrijven,
muziek, gymnastiek en exerceeren. Daaraan kan toegevoegd worden
eene vreemde taal, landbouw, handel of handenarbeid. De studievakken
voor vrouwen zijn zedekunde, paedagogie, Japansch, Chineesch,
geschiedenis, aardrijks- en wiskunde, natuurwetenschappen,
huishouding, schrijven, teekenen, muziek en gymnastiek. Een een-
voudiger of voorbereidende cursus om geregelde onderwijzers voor
gewone lagere scholen op te leiden, mag aan den geregelden cursus
worden toegevoegd.
Candidaten om tot de gewone kweekscholen te worden toege-
laten, moeten tusschen vijftien en twintig jaar oud z f l n en bekwaam-
heden bezitten die ten minste gelijk staan met die van degenen
die bevoegd zijn om als hulponderwijzers in gewone lagere scholen
dienst te doen.
De uitgaven der kweekelingen, met inbegrip van kost en inwo-
ning, worden gedragen door de plaatselijke schatkist, en ter ver-
gelding van dezen onderstand wordt van de kweekelingen gegischt,
dat zij hunne diensten bewijzen aan eene of andere lagere school gedurende
tien jaren in het geval van mannen, en van vijf jaren in het geval
van vrouwen, te rekenen van den datum van hunne diplomeering.
In verband met elke gewone kweekschool, geeft eene gewone
lagere school aan de kweekschool gelegenheid om practische erva-
ring in het onderwijzen op te doen.
De directeuren zijn ambtenaren van den Staat en de leeraren
genieten dezelfde behandeling als die der middelbare scholen. Ten
aanzien van het aantal studeerenden in elke school bestaan geen
bijzondere regelingen. In het meerendeel der scholen zijn er onge-
veer 200 studeerenden, terwijl in enkele er meer dan 400 zijn,
die allen in de slaapplaatsen gehuisvest zijn. Het aantal in 66n
enkele klasse moet minder dan 40 bedragen; het aantal leeraren
is hetzelfde als aan middelbare scholen.