en dit bleef zoo tot aan de regeering van den negen-en-zeventigsten
Keizer, Rokoedjo (1166—1168), ofschoon gedurende het tydperk van
1069 — 1167 de Keizers by het nederleggen der kroon zieh het
recht van voogdyschap over hunne opvolgers voorbehielden. De
Foedjiwara-familie behield, hoewel slechts in naam, de positie van
Regent of Minister-President als een erfeiyk recht.
De militaire bevoegdheden tot nog toe bezeten door de Staatsministers
werden sedert den tyd van Keizer Konin (770-781)
gaandeweg uitgebreid, en er ontstond eene militaire klasse welke
spoedig eene mächtige positie wist in te nemen. De lieden van het
Hof en het Gouvernement verloren hunne geestkracht, levende te
midden van weelde, zedebederf en intrigue welke in de hoofdstad
Kioto gedurende de eeuwen van vrede steeds toenamen, terwyi de
twee voornaamste militaire geslachten van Japan, de Taira’s en
Minamoto’s, afstammelingen van de Prinsen der Keizeriyke Familie,
den kring van hun invlced over Japan uitbreidden, de eerste vooral
in het Zuiden, en de laatste in het Noorden en Oosten. Toen er
zekere geschillen aan het Hof ontstonden tusschen den Keizer en
zijnen Staatsminister eenerzijds en den ex-Keizer en diens Staatsminister
anderzyds, werden deze twee geslachten uitgenoodigd om
het geschil te helpen besleehten. Het Taira-geslacht ondersteunde
den nieuwen Keizer, Go-Sjirakawa (1156—1158) en diens Minister
Foedjiwara-no-Tedamitsji, terwijl het meerendeel van ’t Minamoto-
geslacht de zyde koos van den ex-Keizer Soetokoe (2124—1141)
en diens Minister Foedjiwara-no-Jorinaga, en zy voerden den oorlog
die bekend Staat als de oorlog van Hogen (1156, Ist® jaar Hogen).
Nadat de Minamoto’s verslagen waren, namen de leden van het
Taira-geslacht, begrijpelijkerwy's, de heerschende betrekkingen aan
het Hof in, en later in den oorlog van Hedji (1159, of l»te jaar
Hedji) kregen zy de contröle daarover geheel in handen. De invloed
der Foedjiwara-familie aan het Hof week voor dien van het Taira-
geslacht, en de Staatsministers werden uit het midden van hunne
hoofdaanvoerders benoemd. Onder de regeering van den Keizer
Rokoedji (1166—1168, in het jaar 1167 (2d® jaar Ninnan), werd
Taira-no-Koedjomori benoemd tot M i n i s t e r - P r e s i d e n t (Dadjo-
Daidjio) en bekleedde hy dezelfde waardigheid aan het Hof
en het staatsbestuur als de Foedjiwara’s vroeger. Dit wordt
beschouwd als de tweede stap die leidde tot de installing van het
Sjogoenaat.
De burgeriyke en militaire Suprematie van het Taira-geslacht
duurde niet lang, ten gevolge van hun wanbeheer. Onder de
regeering van den een-en-tachtigsten Keizer, Antokoe (1180—1183),
stond Minamoto-no-Joritomo in de provincie Izoe op en voerde
krög tegen de Taira’s (1180, 4d® jaar Jisjo) om het door zyn
geslacht verloren militaire prestige te herwinnen; en in den
beroemden zeeslag van Dan-no-oera werden de Taira’s volkomen
verslagen (1185, of l ste jaar Boendji). Toen deed Joritomo een
beroep op den Keizer (den twee-en-tachtigsten Keizer, Go-Toba,
1183 1198) om hem te mächtigen het militaire beheer van Japan
te vestigen, daar een militair beheer het eenige stelsel was dat te
dien tyde kon gekozen worden ten einde vrede en orde in het
land te hersteilen, nadat het zooveel beroeringen door oorlog
ondervonden had.
De Keizer bewilligde het verzoek en Joritomo vestigde zyn ver-
biyf en zetel van werkzaamheid te Kamakoera (provincie Sagami),
eene plaats die hem in staat stelde het militair gezag in handen
te houden en de macht der Minamoto’s over geheel Japan te doen
gevoelen. Hy plaatste de leidende personen van ziiu gevolg in de
beste strategische punten over het geheele land om als militaire
gouverneurs te handelen en van hunne werkzaamheid verslag te
doen in Kamakoera als middelpunt van het militair bewind. Dit
door Joritomo ingevoerde stelsel van bestuur was de grondslag
van het feodaalsysteem, hetwelk gedurende een tydperk van meer
dan zeven eeuwen geheerscht heeft.
In het 3de jaar Kenkjoe (1192) behaagde het den Keizer opnieuw
Joritomo te benoemen tot „Sedji Daisjogoen” of Opperbevelhebber,
tegen de barbaren. De waardigheid van „Sedji Daisjogoen” was
het eerst ingesteld door den vyftigsten Keizer, Kwamonoe (782-805),
die Takanoue-no-Tamoeramaro benoemde om den opstand te onder-
drukken der Aino-stammen, welke toen ter tijd het noordeiyk
gedeelte van het voornaamste eiland van Japan bewoonden. Nog-
maals, onder de regeering van den twee-en-vyftigsten Keizer, Sega
(810-823), werd Boenja-no-Watamaro tot hetzelfde ambt voor
hetzelfde doel benoemd. Dit zijn de twee eenige voorbeelden die
voorkwarnen, vöördat Joritomo het ambt bekleedde, zoodatde „Sedji
Daisjogoen” geen erfeiyk, maar een tydeiyk ingesteld ambt was,
wanneer noodig, om de barbaren te bestrijden of de Aino’s by
hunne nu en dan voorkomende opstanden te bedwingen. Daar dezen
evenwel vöör den tyd van Jorilomo volkomen onderworpen waren,
had de titel die beteekenis verloren en diende die als officieele
benaming van den toezienden chef van het militair bestuur, als
hoedanig de titel erfeiyk gemaakt werd. Dit woord „Daisjogoen”
begon in zpn verkorten vorm van „Sjogoen” in den tijd van Joritomo
in zwang te komen om den houder van deze waardigheid aan te
duiden en van dezen tyd dagteekent het eigeniyke begin van het
Sjogoenaat.