laden van hat Keizerljjk Huis an al de hoege ambtenaren van den
rang van Sjin-nin an Tsjiokee-nin. Des namiddags bezoeken de adel
en alle ambtenaren, tot die van den laagsten rang toe, het heilige
m om in de drie tempels te bidden. Het derde nationale feest
„Sjinnen Jenkwai” geheeten of „feestmaal van het Nieuwe Jaar”,
heeft piaats op den 5den Januari en is een van de nationale heilige
dagen die geen betrekking hebben op voörouder-dienst. De vierde
feestdag is „Komei Tenno-Sai” . Dit is de jaardag van het overladen
van den doorluehtigen vader des Keizers en wordt gevierd op den
3 0 sten Januari. Daar de ceremonien op dezen en andere feestdagen
op elkaar gelpken, is het onnoodig er eene vordere beschrijving
van te geven. Het vijfde feest, op den 1 l den Februari, heet „Kigen-
Setsoe”, of gedenkdag van de troonsbestijging des eersten Keizers
en de stichting van het Rpk. Nadat de plechtigheden in den tempel
volbracht zijn, wordt in het paleis een groot feestmaal aangeboden
aan de Prinsen, vreemde ministers, hooge ambtenaren en edelen.
Het zesde feest heeft piaats op den 203ten Maart en heet „Sjioenki-
Kworei-Sai”, of het „lente-offer aan de geesten der Keizerlijke voor-
ouders” .
De plechtige dienst wordt ook zoowel in Kworei-Den als in
Sjin-Den door den Keizer in persoon verricht, en wordt bpgewoond
door alle hooge staatsbeambten. De zevende feestdag, „Djimmoe-
Tenno-Sai , is de 3de April, die gewpd is aan de vereering van
Djimmoe Tenno, want het is de jaardag van het overlijden des
eersten Keizers. De achtste feestdag is „Sgioeki-Kworei-Sai”, of
het herfstoifer aan de geesten der Keizerlijke Voorouders,” en heeft
piaats den 23sten September. Dit is de tegenhanger van het voor-
jaarsoffer, en de ceremonien zijn nagenoeg dezelfde.
Het negende feest, op den 17den October, „Sjinsjo-Sai” of „Kan.
Name-Matsoeri”, geheeten, heeft als voornaamste plechtigheid de
offerande der eerstelingen van den oogst aan de Keizerlijke Stam-
moeder. Ook bij deze gelegenheid verricht de Keizer de ceremonien
in het Keizerlijke heiligdom, benevens de plechtigheid „Jo-hai”
of de „verwijderde vereering” van de Keizerlijke Stammoeder
te Ise. Behalve de eerstelingen van den oogst, brengt men „het
offer van de eerste schatting,” of „Nino-sakino-Noesa, „het offer
van zjjde” . Dit is een overblijfsel van het oude gebruik om het
beste gedeelte van de „eerste vracht” der belastingen in natura
uit te zoeken en het op de graven der Keizerlijke Voorouders te
offeren.
Het tiende feest, „Tentsjo-Setsoe”, is de veijaardag van Zyne
Majesteit den Keizer, en is de tweede van de beide feestdagen
welke niet in Keizerlijke-Voorouder-dienst hun grond hebben.
Het elfde en laatste feest is „Sjin-sjo-Sai”, of „Nii-Name-no-
Matsoeri” , op den 23sten November. Het hoofdkenmerk is het
offeren van eerstelingen van den oogst aan de Keizerlijke Voorouders,
doch over dit feest zullen wy uitvoeriger spreken, wanneer
wy de troonsbeklimming des Keizers behandelen.
Alle feestdagen worden jaarlyks als nationale gevierd. De vlaggen
worden overal uitgehangen, de vrouwen trekken hunne fraaiste
kleeren aan en de strafen zijn vol feestvierenden, terwijl de hinderen
naar school gaan en zieh verzamelen voor de portretten van
den Keizer en de Keizerin, en de schoolmeesters hun de beroemde
toespraak van Z. M. den Keizer over het onderwjjs voorlezen en
uitleggen.
Uit het voorgaande zal men geredelyk hebben kunnen opmaken,
dat v e r e e r i n g der Kei z e r l i jk e v o o r o u d e r s de n a t i o n a l e
e e r e d i e n s t is.
De Vereering van de Voorouders der clans.
De bevolking van Japan was oorspronkelyk verdeeld in dr ie
k l a s s e n : Sjin-betsoe’s, de goddelyke afdeeling, die uit de afstamme-
lingen der goden bestond; Kwo-betsoe’s, of de Keizerlijke afdeeling,
die de afstammelingen der Keizerlijke familiön omvatte; en Ban-
betsoe’s, of de vreemde afdeeling, de afstammelingen der genatura-
liseerde vreemdelingen omvattende. Ieder van deze afdeelingen was
weer onderverdeeld in verscheidene clans (geslachten), waarvan
ieder een bijzonderen geslachtsnaam, „Oedji” of „Kabane”, had.
Het woord „Oedji” duidde den naam van de clan aan, of de
gemeenschappelijke benaming der afstammelingen van denzelfden
stamvader, en somtijds de clan zelf. Het woord „Kabane” werd
gewoonlijk meer gebruikt om eeretitels aan te duiden, doch werd
somtijds ook gebruikt in de beteekenis van een clan-naam. In den
loop der tjjden werd iedere „Oedji” of clan onderverdeeld in kleinere
clans. Zoo werd de „Oedji” verdeeld in „O-Oedji”, de groote clan,
en „Ko-Oedji” of kleine clan. ledere „O-Oedji” bestond uit een
aantal ondergeschikte lichamen, en gewoonlijk voegde men aan de
namen van groote clans zekere woorden toe, om ze van de ver-
wante gemeenschap te onderscheiden.
ledere clan heeft zijn eigen stamgod of „Oedjigami”, die de
eponymus is van die bepaalde gemeenschap. In vroegere tijden
sehijnt het de gewoonte geweest te zijn, iedere maand den clan-
god hulde te bewijzen in het huis van iederen clan-genoot, maar
later raakte deze gewoonte in onbruik, en werd ze vervangen door
feesten ter eere van den Voorvader der clan, welke driemaal