inrichting voor meisjes, vöördat eenige jaren .geleden de Univer-
siteit voor Yrouwen gesticht werd.
Het vrouweiyk onderwijs bloeide gestadig van omstreeks 1884
tot 1891, toen het tijdperk van reactie kwam. Meisjes, die eene
moderne opvoeding liadden ontvangen, werden van zelf ruimer in
hare denkbeeiden en onafhankelijker van geest. Hare ouders echter,
die op de ouderwetsche manier waren grootgebrächt, konden niet
altoos de nieuwe denkbeeiden hunner dochters op prjjs stellen en
er mede sympathiseeren, en men zag dikwjjls zulk eene hevige
botsing van denkbeeiden, dat zij den huiselijken vrede ernstig in
gevaar brachten. Hoewel er aan den kant der meisjes tekort-
komingen waren, welke tot onnoodig huiseiyk verdriet aanleiding
gaven, kon een conflict tusschen de oude en de nieuwe denkbeeiden
in zulk eene overgangsperiode als ons land doorgemaakt
had, onmogeiyk vermeden worden. Het oriontwikkelde publiek was
niet in Staat dezen toestand te begrijpen, en zag er niets dan de
euvelen der moderne opvoeding in. Het meende, dat onderwijs de
vrouwen tot ingebeelde schepselen zou maken, vol gemaaktheid
en zelfmgenomenheid en eenzydig ontwikkeld. Men dacht ook, dat
het onderwijs de schoone idealen van de Japansche vrouwenwereld
zou verwoesten. Aldus steeg de stemming tegen de opvoeding van
meisjes tot een hoog punt. Sedert dezen tjjd van reactie veranderde
de richting van het onderwijs aan meisjes onmiskenbaar en werd
het conservatief in strekking. Aan de verstandeljjke zij de der
opvoeding werd tameljjk weinig waarde gehecht, terwijl er groote
nadruk gelegd werd op den zedeljjken kant. Het doel van eene
school, verklaarde men, was om de meisjes tot goede echtgenooten
en moeders te vormen. Zoogenaamde practische opvoeding was de
leuze van den dag. De opvoeding van de meisjes was in dat tijdperk
kleingeestig in hare beginselen en oppervlakkig in haar onderricht.
Deze staat van zaken bleef eenige jaren aanhouden, gedurende
welke de werkeltjke beweging voor vrouwelijk onderwijs stilstond.
Ik was sterk overtuigd van de noodzakelijkheid eener grondige
hervorming ten aanzien van het vrouwelijk onderwijs in, Japan.
Alvorens mijne inzichten aangaande die zaak openbaar te maken,
ging ik naar Amerika met het doel grondig onderzoek te doen
naar de toestanden en beginselen van het opvoedingsstelsel voor
vrouwen in dat land. Ik bleef daar drie jaren, gedurende welke
ik bjjna alle academies voor vrouwen in het Noorden bezocht. Dit
bezoek aan Amerika verschaffe mij groote aanmoediging en verstärkte
mij in mijne overtuiging. In 1894 keerde ik terug, doch
zweeg ongeveer twee jaren, gedurende welke ik mij wijdde aan
het bezoeken van meisjesscholen, zoowel publieke als private. Op
deze wijze vormde ik mijne denkbeeiden over het onderwerp der
vrouwelijke opvoeding, vrjj van veroordeelen van allerlei aard, en
ik gaf uitdrukking daaraan in een boek, getiteld „Yrouwen-opvoe-
ding”. Streelend is het te vermelden, dat dit boek de nationale
aandacht trok en verrassend goed door het publiek ontvangen en
ingehaald werd. Yreemd genoeg, gebeurde het, dat de herleving
der vrouwelijke opvoeding juist in dienzelfden tijd begon. Ik bedoel
niet, dat mijn boek dat teweegbracht, doch ik trof gelukkigerwijze
den rechten t{jd, om de denkbeeiden over de opvoeding der meisjes,
welke ik jarenlang gehad had, te uiten. De stichting van de Koto
Jo Gakko (hoogere burgerschool voor meisjes) was de uitkomst
der herleving, en het aantal van zulke scholen heeft zieh van jaar
tot jaar uitgebreid. Een nog opmerkelijker feit is het, dat het
aantal vrouwelijke leerlingen zöö snel is toegenomen, dat de be-
staande hoogere burgerscholen ze ternauwernood allen kunnen opne-
men. Zoo zijn hier en daar in het land private scholen voor meisjes
voor verschillende doeleinden opgericht. Boeken, couranten en
magazijnen voor jonge lezeressen worden in grooten getale ver-
spreid. Aldus was men een glorierijk tijdperk voor de opvoeding
der meisjes ingetreden.
Ongeveer acht jaar geleden begon ik uitvoering te geven aan
mijn lang gekoesterd plan, om eene Universiteit voor vrouwen op
te richten. Ik begaf mij naar Tokio en maakte een aanvang met
de beweging. Het duurde niet lang of mannen als Markies Ito,
Markies Saiondji, Graaf Okoema, de Baronnen Oetsoemi en Kitabatake
begonnen het met mij eens te worden en beloofden mij
raad en steun te geven, zoodat ik in staat was de tegenwoordige
Universiteit voor Vrouwen te openen op den 20sten April 1901.
Dit was de eerste instelling van dien aard, niet alleen in Japan,
maar ook in het Oosten.
Er zijn drie afdeelingen aan de Universiteit. Het zjjn de Binnen-
landsche Afdeeling, de Afdeeling voor Japansche Letterkunde en de
Afdeeling voor Engelsche Letterkunde. Toen de Universiteit voor
het eerst geopend werd, verwachtten we een dertig Studenten te
krijgen in iedere afdeeling, doch het aantal candidaten was onge-
dacht groot, zoodat er omstreeks honderd Studenten in elk der
twee eerste departementen aangenomen werden, in het geheel
ongeveer 250. Voor de Yoorbereidende Afdeeling, verbonden aan
de Universiteit, werden 300 leerlingen ingeschreven. Zoo opende de
Universiteit het eerste jaar met 500 Studenten, terwijl het aantal
in het tweede jaar tot 800 aangroeide en in het derde jaar tot
1000. Deze feiten bewijzen voldoende, hoeveel gewicht onze natie
hecht aan de huidige opvoeding harer dochteren, en hoe ernstig