ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
De Japansche Nieuwsbladen
D O O R
DEN HEER ZOEMOTO.
( Uitgever van de n Japan Times.”)
Om den graad van vooruitgang der beschaving, door een volk
bereikt, te peilen is er, geloof ik, geen zekerder en betrouw-
baarder gids dan zyne openbare pers. De pers is een getrouwe
Spiegel van het leven van een volk in zyne menigvuldige omstan-
digheden. De pers kan siecht zyn, of zy kan goed zyn, maar zy
kan niet veel slechter of veel beter zyn dan het volk, onder
hetwelk zy bestaat.
Er zyn mannen en vrouwen, die de pers van hun land, of een
gedeelte ervan, hekelen en harde dingen zeggen van de arme
zwoegers uit de redactiekamer, waarby zy geheel vergeten, dat zy
deze redacteuren voortdurend duchtig aanmoedigen en aansporen,
door de afgryselyke gewrochten van hunne pen te koopen en zelfs
ervan te genieten. By slot van rekening is het dus niet de redac-
teur, maar het groote publiek, dat de pers maakt. Ik voer dit niet
aan ter verdediging van de gele dagbladen — daarvan hebben wy
genoeg en meer dan genoeg; ik wil niets anders zeggen, dan dat
de pers van een land de beste en zekerste aanwyzing is voor den
vooruitgang dien het volk gemaakt heeft in ontwikkeling, manieren
en alle andere zaken, welke deel uitmaken van het gemengde
product dat wy beschaving noemen.
In Japan is de pers, ten goede of ten kwade, eene groote macht
geworden en is ze werkelyk tot den rang van den vierden stand
gekomen. Onder haar personeel telde zy, en telt zy nog, eenige
van de meest intellectueele mannen, terwyl verscheidene Staats-
Ministers en vele politieke leiders hunne vroegste ondervinding by
de nieuwsbladen hebben opgedaan. Men kan zelfs zeggen, dat de
pers in Japan als kweekplaats voor staatslieden dient.
De oorsprong der nieuwsbladen in Japan dagteekent van zeer
vroege tyden. De Chineezen roemen op het bezit van het oudste
bestaande nieuwsblad ter wereld — hun Me t r o p o l i t a a n s c h e
Co u r a n t (de Kin-Pao) — die nog in Peking uitgegeven wordt
en nagenoeg 400 jaar oud is. Al kunnen wy geen aanspraak
maken op juist dezelfde soort van onderscheiding, wy kunnen ons
toch ten opzichte onzer journalistiek beroemen op eene geschiedenis,
waarover wy ons niet behoeven te schämen, wanneer ik zeg dat
de oorsprong der Japansche journalistiek reeds dagteekent van het
eerste begin der zeventiende eeuw. Lang vöördat onze afsluitings-
deuren door de ongeduldige naties van het Westen waren open-
gebroken, hadden onze voorouders een middel uitgedacht, waardoor
zy in aanraking bleven met loopende gebeurtenissen en nieuws.
De nieuwsbladen in die dagen waren ruw opgesteld, terwyl zy
afgedrukt werden van houten blokken, die in haast voor ieder
nommer aangekocht waren. Zy waren schaarsch aan nieuws,
slordig van vorm en zeer onregelmatig in het verschynen, daar er
geen vaste datum was waarop zy moesten uitkomen. Ook werden
zy niet door een bepaalden en vasten uitgever uitgegeven. Ieder-
een, wie ook, kon ze uitgeven en op elken tyd, dien men ver-
koos. Deze bladen noemde men Jomi o e r i , dat vertaald beteekent:
verkocht by rondventing.
De oudste van deze bladen, welke bewaard zyn gebleven in de
archieven van eenige onzer vorstelyke families, dragen den datum
van het allereerste begin van de zeventiende eeuw en bevatten
zeer levendige illustraties van sommige der tragische tafereelen van
den val van het vermaarde Kasteei van Osaka, een oorlog die de
definitieve vestiging van de Sjogoen-dynastie van Tokoegawa vol-
tooide. Het is zeer wel mogelyk, dat er zelfs vöör dien tyd iets
bestond wat overeenkwam met een J omi o e r i ; doch indien dat
zoo is, heeft de geschiedenis er in het geheel geene melding van
gemaakt. Wy hebben dus geene geldige reden om den oorsprong
onzer journalistiek verder dan tot het begin der zeventiende eeuw
terug te brengen. Dat is echter eene voldoende lange geschiedenis
voor eene betrekkelyk jonge natie als Japan.
Deze vroege nieuwsbladen evenwel deden zelfs in den bloeityd
van hun voorspoed geene pogingen om hunne lezers door middel
van hunne hoofdartikels op te voeden; zy stelden zieh tevredenmet
41