Zakeô die betrekking hebben op de contrôle en het oppertoe-
zieht op de nÿverheid behoorden oorspronkely'k tot het ressort van
«en Departement van Nÿverheidsaangelegenheden; maar dewÿl dit
met bleek te voldoen, zÿn er verscheiden wisselingen van département
geweest, totdat onlangs een Bureau van Handel en Fabrieks-
wezen is ingesteld, hetwelk rechtstreeks contrôle heeffc van alle
industrieele zaken die op eene of andere wijze het algemeene welzÿn
raken. Dit bureau heeft te doen met proefnemingen, die ten doel
hebben de kwaliteit der gefabriceerde artikelen te verbeteren; met
■de gesteldheid en inrichting der werkplaatsen, de contrôle van
stoomketels, en de indienstneming en behandeling van werklui en
leerjongens, alsook met hun onderwÿs, gezondheid, onderstand, enz.
Verschillende wettelÿke bepalingen zÿn gedurende een tÿdperk
van een vijftien jaren in werking gesteld, de strekking hebbende
om maatregelen of methoden te formuleeren, welke krachtdadig
vervalsching of verslechting van nationale voortbrengselen, hetzÿ ruw
•of gefabriceerd, konden voorkomen, en na eenige deels goede, deels
nuttelooze proefnemingen is onlangs het stelsel van gilden als het
meest doeltrefifende verklaard geworden. Tot deze organisaties be-
hooren Kredietgilden, Gilden van Aankoop, van Yerkoop, van
Bescherming, enz., met bevoegdheden om als corporaties maatregelen
te nemen die gericht zÿn op de bevordering van het bedrijf
«n den economischen welstand der leden. Ook zÿn er voorschriften
nitgevaardigd voor de oprichting van plaatselÿke en gemeentelyke
industrieele proeflaboràtoria, of oefenscholen voor fabriok n y vermeid.
Het doel van dit alles is de fabrieknyverheid aan te moe-
digen en te verbeteren.
In 1900 telden de technische scholen van alle graden over het
geheele land niet minder dan 1008, alle bestemd tot bevordering
van fabrieknyverheid en tot vermeerdering van technische kennis
bij het volk. De vooruitgang op dit gebied is in ruime mate er
op gericht geweest om het land onafhankelÿk te maken van den
bÿstand van buitenlandsche deskundigen, en het behaalde succès
wordt bewezen door het betrekkelÿ'k gering getal van Europeesche
«n Amerikaansche meesterknechts en instructeurs, die nog in meer
of min belangryke posten overig zÿn.
Staatshulp ten bedrage van ongeveer £ 15.000 jaarlÿks wordt
verleend voor pogingen om technische onderwÿzers van Japansche
geboorte te kweeken in verschillende vakken, waarvan de voor-
naamste zÿn: verven en weven, metaal- en houtwerk, schilderen,
teekenen, beeldhouwen, ceramiek, gieterÿ, pottebakkerÿ, scheeps-
bouw, papierbereiding, boekdrukkerÿ, borduren, naaien, handel,
brouwerÿ, zÿdeteelt, lakwerk, enz.
Het leerjongenstelsel is sedert de invoering van West ersehe
methoden snel in ongenade gevallen, en schoon het eertyds alge-
meen in alle takken van technisch en fabriekwerk heerschend
was, kan men zeggen dat het thans een schyn van zijn vroegeren
staat vertoont enkel in zulke oude takken van bedryf als hand-
wevery, pottebakkery en ververy. Sommige grootere industrieen,
als scheepsbouw, onderhouden nog een stelsel waarby bazen een
aantal jongens onder zieh nemen, die zy gebruiken aan de fabrieken
of werkplaatsen waar zij gestationneerd zyn, maar het algemeen
gevoelen is, dat het stelsel veroordeeld is en bestemd om door
regelmatiger wyzen van opleiding vervangen te worden.
In zake van mynwerkers, verschillen de toestanden van die der
fabriekarbeiders, uithoofde van de enorme proportie van het grove
werk en van de omstandigheid, dat de werkkring veelal van de
groote wereld is afgezonderd. De mynwerkers zyn gemeenlyk
gehuisd in gebouwen, door hunne patroons verstrekt; degenen die
van verren afstand komen, vestigen zieh veeltyds in de nabijheid,
zetten daar eene huishouding op en eindigen daar hun leven. Die geen
huisgezin hebben, wonen grootendeels gemeenschappelyk in ruime
vertrekken en worden van voedsel tegen een lagen prijs voorzien
door de myneigenaren.
Het loon wisselt van ongeveer een Shilling dagelyks voor
mannelyke volwassenen tot iets over sixpenee voor vrouwelyke
volwassenen, terWijl jongens en meisjes ongeveer vier pence en
drie pence onderscheidenlyk verdienen. Als iemand een ongeluk
overkomt, terwijl hy in dienst is, zyn de patroons verplicht voor
den gekwetste zorg te dragen, en wanneer deze in een ander
hospitaal dan dat van de myn behandeld wordt, moet eene som
gelds gegeven worden om de onkosten te bestryden. Ingeval van
verminking wordt vergoeding betaald, en zoo de dood volgt, wordt
een bepaald bedrag aan de familie voor begrafeniskosten verstrekt.
In de betere klasse van mynen zyn er vereenigingen van weder-
zydsch hulpbetoon, waarin reservefondsen gesticht worden, en
waaraan, behalve de contributies van de werklieden zelven, de
eigenaars, en soms andere liefdadig gestemde personen, schenkingen
maken. By het verleenen van onderstand uit zulke fondsen, wordt
het te geven bedrag bepaald, c e t e r i s p ar i bu s, naarmate van
de lengte van tyd dat hy, die onderstand geniet, lid is geweest,
of naar gelang van zijne positie of van beide omstandigheden.