lievend jegens hun Keizer en hun land gemaakt heeft, doch, met
dit al, kan de invloed, geoefend door de tooneelvoorstellingen, de
tooneelliteratuur en de romantische verhalen van helden en heldinnen,
nooit over het hoofd gezien worden.
Hiervoor bestaat reden. In Japan is het denkbeeid dat „wat
goed is, aanmoediging, en wat siecht is, tuchtiging verdient”,
altoos in het oog gehouden geworden bij het schrijven van werken
der verbeelding of bij het samenstellen van dramatische boeken en
stukken. Ik weet zeer wel, dat er eenig verzet is tegen dit denkbeeid.
Ze zeggen dat werken der verbeelding moeten beschouwd
worden van het oogpunt der kunst. Waar dus de natuur en het
karakter naar de workelijkheid zij 11 afgeschilderd, hebben deze
werken hunne taak vervuld. Ik vermeet mij volstrekt niet de geldig-
heid van deze bewering te betwisten, maar ik verklaar eenvoudig
dat men in Japan er niet zoo over denkt. Bijgevolg wordt, bij
ons, gewoonlyk zekere belooning of straf toebedeeld aan de verdichte
ten tooneele gevoerde personen, en de schildering, hetzy in
boeken of op het tooneel, is zöö aangrypend, dat ze een onuit-
wischbaren indruk op het gemoed der lezers of hoorders achterlaat.
Hoe het overige ook zijn möge, deze kenmerkende trekken blyven
altyd in het gemoed van den lezer of toeschouwer het levendigst.
Hetgeen met voorliefde voorgesteld wordt, is gemeenlyk een voor-
beeld van alles overtreffende aanhankelykheid, zooals een trouw
dienaar pleegt te gevoelen voor zyn meester; de groote moed en
standvastigheid die iemand betoont in den strijd voor recht en
gerechtigheid; bitter ljlden ter wille van een dierbaren vriend; de
zelfopofferende liefde van ouders; groot lijden, of zelfs zelfopoffering,
van eene vrouw voor haar echtgenoot, of van eene moeder voor
haar zoon om hem in staat te stellen zyn plicht jegens zijn heer
en meester te vervullen. Ik kan my herinneren menigmaal tränen
te hebben gestört bij het lezen van werken der verbeelding, of bij
het luisteren. naar het zingen van dramatische liederen of bij het
bywonen van tooneelvoorstellingen. Deze eigenaardigheid schynt
op het Westersche tooneel te ontbreken. Het heugt mij dat eens
in Londen, jaren geleden, myne oogen vochtig werden, toen ik op
het tooneel een persoon zag, die gevankelijk werd weggevoerd,
de handen drukkende van den man die eens zyn dierbare vriend
geweest was, maar op wien de verdenking rustte dat hy de oor-
zaak van zyne gevangenneming was; tot dezen zeide de gevangene
terwyl hy weggevoerd werd, dat hy hem nimmer zou willen verdenken
of ooit verloochen, waardoor hy op de toeschouwers een
sterken indruk maakte van ridderlyke zedelyke kracht. Doch dat
was maar een alleenstaand geval.
Zoo ik iets zeg van Shakespeare, vrees ik dat ik terstond geacht
zal worden de grenzen der betameiykheid te overschryden; toch
kan ik niet nalaten te zeggen, dat zelfs Shakespeare’s stukken,
waarvan ik enkele heb gelezen of zien vertoonen, op my nooit
zulk een indruk gemaakt hebben als de tooneelspelen van Japan.
Zoo vaak als wy de Westersche schouwburgen bezoeken, waar-
deeren wy de decoraties, bewonderen wy de prächtige bewegingen
en het goede flguur der acteurs en actrices; en, voor zoover wy
het kunnen begrypen, de treffende bevalligheid en indrukwekkende
voordracht van den dialoog, en wy voelen ons zoo aangenaam
aangedaan als verwacht kon worden; maar na thuis gekomen te
zyn, vinden wij niets in ons gemoed achtergebleven wat strekken
kon tot een spoorslag op onze volgende loopbaan. Geen bezieling,
geen (opwekking tot) wedyver. Hierin schynt dan het onderscheid
tusschen onze dramatische werken en die der W estersche naties
te bestaan. Indien de goede zyden van onze dramatische werken
eenmaal door de Westersche volken naar waarde geschat zullen
worden, zullen wij ons ten zeerste gevleid voelen.
Ik moet nu van het Tokoegawa-tydperk afstappen en het Meidji-
tydvak behandelen, waarin wy thans leven. Het doordringen van
Europeesche denkbeeiden heeft gemaakt, dat alles by ons zeer
veranderd is, en ook de letterkunde betreedt eene nieuwe baan. Ik
kan dit onderwerp echter niet uitvoerig behandelen; ik kan alleen
eenige weinige feiten vermelden-. Werken der verbeelding zyn, en
worden nog steeds, in menigte geschreven. Wy hebben nog geen
groot genie voortgebracht zooals de genieön in het Tokoegawa-
tydvak, maar in sommige opzichten zyn wy vooruitgegaan. Terwyl
de schrijvers van werken der verbeelding in de Tokoegawa-periode
eene geringe mate van verlichting bezaten, gelyk ik boven in het
licht heb gesteld, zyn de hedendaagsche schryvers meestal mannen
die eene geschikte opleiding en geregeld onderwys hebben genoten;
velen van hen zjjn gegradueerden der Universiteit, en velen van
hen zijn bekend met Westersche letterkunde. Als het publiek hun
maar meer aanmoediging wilde schenken om hun inspannend werk
voort te zetten, heb ik alle vertrouwen dat zy zouden slagen. Ik
kan ook zeggen dat tooneelspelen door de nieuwe mannen van
het tegenwoordig geslacht geschreven worden. Tot nog toe hebben
zü echter niet veel voortgebracht dat als een succes kan beschouwd
worden. De „Tsjioesjingoera” (48 Ronins) of de „Sendaihagi”
(Lespedeza bicolor van Sendai) van de Tokoegawa-periode zijn nog
door geen werk van onze dagen overtroflfen.