Dringende internationale kw e stie ’s.
Nauwelijks was de nieuwe Keizerlpke Regeering georganiseerd,
of zp had belangrpke internationale kwesties onder de oogen te
zien, welke eene spoedige oplossing vereischten. Deze waren: de
kwestie van oorlog of vrede met Korea; van vasthouden aan of
laten varen van Japan's territoriaal recht op het eiland Sachalin
en de Lioekioe-eilanden, met het oog op de aanspraken onder-
scheidenlijk van Rusland en China; en de kwestie van herziening
der verdragen. Laat ons eerst mededeelen, wat die kwesties waren
en dan overgaan tot de beschrpving van de wpze, waarop wp te
werk gingen, ze op te lossen, en in welke volgorde.
De Koreaansche kwestie.
Japan had sedert onheuglpke tpden eene handelsnederzetting in
Korea in de haven van Poesan. Dit kan in de geschiedenis worden
nagegaan zeker tot in het jaar 1443 onder het Asjikaga Sjogoen-
schap. En daar deze haven tegenover het eiland Tsoesjima lag,
werd, onder het Tokoegawa-Sjogoenschap, de bescherming van
den handel tusschen Japan en Korea toevertrouwd aan So, Daimio
van Tsoesjima. In 1868 gaf de nieuwe Keizerlpke Regeering aan
So last, een bpzonder gezantschap naar Korea te zenden, teneinde
de Regeering aldaar kennis te geven van de verandering op politiek
gebied, die onlangs in Japan had plaats gehad en mededeeling te
doen van de bedoeling, dat men de vreedzame betrekkingen met
die Regeering wenschte voort te zetten als vroeger. Maar de vader
van den Koning van Korea, gewoonlpk bekend bp zpnen titel van
Tai-in-koen, die zelf nooit op den troon gezeten had, maar toen
ter tpd als Regent optrad, weigerde iets met het gezantschap te
doen te hebben. Zpn voorwendsel was, dat de bewoordingen en
het zegel van het door het gezantschap overgelegde stuk niet
dezelfde waren als vroeger. Maar het wäre feit was, dat hp reeds
gehoord had, dat Japan Westersche zaken en denkbeeiden had
aangenomen en van zpn standpunt was het wegwerpen van de
eerwaardige, nationale gebruiken en instellingen in ruil voor Wes-
tersche „barbaarschheid” op zichzelf voldoende bewps voor het ver-
achtelpk karakter der Japanners als natie. Wat zpnen onverzoenlpken
haat tegen Westersche naties betreft, bestonden er eenige historische
voorbeelden. In 1847 zonden de Eranschen ten tpde van Louis
Philippe twee oorlogsschepen naar Korea om het te tüchtigen voor
den moord op eenige Katholieke zendelingen, verscheidene jaren
geleden; maar de schepen leden beide schipbreuk op de Koreaansche
kust en Tai-in-koen liet toen de gansche Christelpke bevolking
vermoorden. In 1866 zond Napoleon III drie oorlogsschepen naar
Korea; de schepen voeren de Hanrivier op, bombardeerden de
forten en zetten 400 man aan land, doch werden teruggedrongen
en gingen heen, niets anders bewerkende dan eenen dieperen haat
van Korea tegen vreemdelingen. Nu waren deze Soldaten afgenomen
van het Pransche garnizoen in Jokohama, zoodat in de oogen der
Koreanen Japan medepiichtig was aan den aanval. Toen in 1868
de Heer von Brandt, Pruisisch gezant in Tokio, Poesan op een
oorlogsschip bezocht, waren het wederom de daar wonende
Japanners, die hem hulp verleenden; zoodat de Japanners, in
de oogen der Koreanen, de bondgenooten waren der veelgehate
vreemdelingen.
In 1869 zond de nieuwe Keizerlpke Regeering eene Commissie
van Onderzoek naar Korea met bijzondere opdracht te informeeren
naar Korea’s betrekkingen met China en Rusland, en toen de
commissie het volgend jaar terugkeerde, beduidden hare leden
gretig de noodzakelpkheid en uitvoerbaarheid eener gewelddadige
tuchtiging. Daar de Daimio van Tsoesjima zpne betrekking als
tusschenpersoon voor het verkeer tusschen Japan en Korea had
neergelegd, werd rechtstreeks een gezantschap gezonden in October
1869, ten einde rechtstreeks met de Koreaansche Regeering te
onderhandelen; maar deze weigerde volstrekt, het gezantschap te
ontvangen en toen dit zonder uitnoodiging zpnen weg vervolgde
naar de hoofdstad, beschuldigde zp de leden van het gezantschap
„verboden territoir te zijn binnengedrongen.” Het gezantschap ging
heen, een document met ernstige verwijten achterlatende. In
Augustus 1871 w e r d Hanaboesa, Chef-Secretaris (Secretaris-Generaal)
van het Departement van Buitenlandsche Zaken, met twee oorlogsschepen
uitgezonden om een vertoog in te dienen bp de Koreaansche
Regeering, maar de botte weigering iets met hem te doen te
hebben, dwong dezen vasthoudenden diplomaat met leege handen
heen te gaan.
In hetzelfde jaar ging Prederick P. Low, gezant der Yereenigde
Staten in Peking, naar Korea, vergezeld van Commodore John
Rogers, commandant van het Amerikaansche smaldeel in de Aziatische
wateren, met de zending te onderhandelen over een verdrag van
vrede en handel met dat land, maar de Koreanen vuurden op de
Amerikaansche schepen en dwongen hen terug te gaan, na aan
de forten eenige schade te hebben toegebracht. Tai-in-koen’s haat
tegen vreemdolingen, de Japanners inbegrepen, werd sterker dan
ooit, en anti-vreemdelingen-grafschriften werden nu overal op het
schiereiland aangebracht.