nagelaten, uit overweging van de neiging tot vooruitgang in den
loop der menschelyke zaken en met het doel om gelyken tred
te houden met den vooruitgang der beschaving” . Toen Djimmoe
Tenno het ryk stichtte en den troon beklom, bestond de plechtig-
heid der kroning in het huldebetoon aan de Keizerlyke voorouders
op den Heuvel van Torimi Jama. By de troonsbestijging van iede-
ren Keizer heeft eene plechtigheid plaats, „Daidjo-Sai” of „Onameno-
Matsoeri” geheeten, gewoonlijk op den eersten feestdag van Sjinsjo-
Sai, den elfden feestdag, waarvan wy reeds gewaagden, waarby
de nieuw-gekroonde Keizer de eerste vruchten van het jaar aan zyne
voorouders ofifert. Artikel 11 van de Keizerlijke Huiswet zegt: „De
kroningsplechtigheden zullen verricht ‘) en Daidjo-Sai zal gevierd
worden te Kioto” . Art. 10 van dezelfde wet schryft voor, dat „na het
overlijden van den Keizer, de Keizerlijke Erfgenaam den troon zal
bestygen en de God d e l y k e S c h a t t e n der K e i z e r l y k e Voor o
ud e r s v e r k r y g e n ”. Deze goddelyke schatten bestaan uit den
bovenvermelden Spiegel, een zwaard en een kostbaren steen, welke
door de Keizerlijke Stammoeder, Amaterasoe Omi Kami, aan hare
afstammelingen als zinnebeeiden der Keizerlyke macht vermaakt zyn.
Bovenstaande feiten betrekkelijk de Constitutie van het Keizer-
rijk, zullen voldoende wezen om te bewijzen, dat de Souvereiniteit
van Japan het erfdeel is der Keizerlyke voorouders, en dat de
grondslag der Constitutie voorouder-vereering is.
Het Volk.
Dat de vereering der Keizerlyke voorouders onze nationale eere-
dienst is, is reeds aangetoond. Zy worden vereerd, niet alleen
omdat zy de voorouders van onzen doorluchtigen Souverein zyn,
maar omdat zij de Souvereinen onzer voorouders zyn. Vroeger,
gelyk gezegd, was het Japansche volk gesplitst in drie afdeelingen,
of „drie lichamen”, en iedere afdeeling was gesplitst in clans.
Ieder onderdaan had een Oedji of clannaam, welke de afkomst van
zekeren stamvader aanduidde. ledere clan, groot of klein, had haar
hoofd, „Oedji-no-kami” geheeten, die gewoonlyk de oudste mannelyke
afstammeling van den eponymus was. Hy werd gehoorzaamd en
geeerd a ls ; de vertegenwoordiger van den gemeenschappelyken
stamvader. Hy was het hoofd van haar eeredienst, haar aanvoerder
in oorlogstijd, en haar bestuurder in vredestyd. De leden van een
kleine clan werden geregeerd door den „Oedji-no-kami” van de clan,
y Er Staat f o rme d , z ek e r wel d ru k fo u t voor p e r f o rme d . Ye b t .
welke zelf weer onderworpen was aan den „Oedji-no-kami” van de
groote clan. De Keizer had het oppergezag over hen allen, en
wetten en proclamaties van het Keizerlyk Gouvernement werden
overgebracht aan den „Oedji-no-kami” van groote stammen, die ze
op hunne beurt aan den Oedji-no-kami” der kleine clans overbrachten;
zoodoende vormde iedere clan, die een op gemeen-
s c h a p van b loe d en e e r e d i e n s t g e g r o n d l ic ha am was,
eene administratieve afdeeling van het land, beantwoordende aan
de tegenwoordige administratieve indeelingen, zooals provincies,
grootere en kleinere steden, districten en dorpen. Sinds de groote
hervorming in het Taika-tydperk, zyn, ondanks het feit dat het
clanstelsel nog langen tyd bleef voortbestaan, de grondslagen der
administratieve indeeling allengs gewyzigd, zoodat ze in plaats van
p e r s o n e e l , t e r r i t o r i a a l werden.
Het Huisgezin.
In de Middeleeuwen begonnen de clans langzamerhand uit hun
verband gerukt te worden en namen huisgezinnen hunne plaats in.
Deze overgang kan opgehelderd worden door de geschiedenis van
onze Registratiewet. De ontwikkeling van deze wet kan verdeeld
worden in dr ie t y d p e r k e n : 1. Het tijdperk der clan-registratie;
2. dat der huisgezin-registratie; en 3. dat der persoonlyke registratie.
In die vroege tijden, toen de clan eene eenheid in den Staat vormde,
was het van het hoogste belang dat ieders geslachtsnaam in eere
zou gehouden worden. Aangezien slechts zy die tot zekere geslachten
behoorden, hooge waardigheden konden bekleeden of by de Keizerlyke
Lyfwacht konden ingelyfd worden, en aangezien verscheidene
andere voorrechten door bepaalde geslachten genoten werden,
werden dikwyls pogingen gedaan om de eigen clan te verloochenen
en tersluiks den naam van ddn of ander invloedryk geslacht aan
te nemen. Ten einde een einde te maken aan deze misbruiken,
werd een „kokend-water-godsgericht” , of „koega datsji” gehouden,
op bevel van eene Keizerlyke proclamatie in het vierde jaar van
den Keizer Inkio (415 A. D.), om te beslissen over het rechtmatig
of onrechtmatig dragen der geslachtsnamen door het volk. Dit
godsgericht bestond hierin, dat men de hand in kokend water
moest dompelen voor den tempel van een god en men beweerde,
dat zy die een valschen geslachtsnaam aangenomen hadden, letsel
zouden bekomen, terwyl de onschuldigen ongedeerd zouden blijven.
In het vyfde jaar van het Tempei Hodji-tydperk (761 A. D.) werd
een bureau ingesteld „Sen Sjizokoe-Dio” genaamd, voor het com-
pileeren van een clan-register en eene Commissie benoemd, die